vragen en ontkenningen maken in de tegenwoordige tijd vanaf leerjaar 2

Vragen en ontkenningen in de t.t.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vragen en ontkenningen in de t.t.

Slide 1 - Tekstslide

wil je een vraag maken?
Dan moet je eerst kijken welk 
werkwoord in de zin staat

Slide 2 - Tekstslide

Making Questions and negations with to be, can, have got or do

Slide 3 - Tekstslide

Zie je een van deze vormen? 
  • am
  • are
  • is
Dit is het werkwoord : to Be

Slide 4 - Tekstslide

Als er een vorm van 'to be' in de zin staat : am / are / is, zet je deze vooraan als je een vraag wilt maken.
  • They are late          Are they late?
  • He is 12 years old      Is he 12 years old?
  • I am at home       Am I at home?

Slide 5 - Tekstslide

Een ontkenning met maak je door 'not' achter de vorm van 'to be' te zetten.
  • They are late          They are not late.
  • He is 12 years old      He is not 12 years old.
  • I am at home       I am not at home.

Slide 6 - Tekstslide

Zie je een van deze hulpwerkwoorden
  • Can
  • May
  • Will
Zet deze vooraan om een vraag te maken

You can help me. - Can you help me?
He may ask a question. May he ask a question?
My best friend will help you. Will my best friend help you?

Slide 7 - Tekstslide

Zie je een van deze hulpwerkwoorden? 
  • Can
  • May
  • Will
Zet 'not' erachter om een ontkenning te maken

She will help you. - She will not help me.
Her dad can play the guitar - Her dad cannot play the guitar.
Ellis may leave. - Ellis may not leave?

Slide 8 - Tekstslide

Zie je een vorm van 'have got'? 
  • have got
  • has got
Zet have/has vooraan om een vraag te maken.

They have got 2 nieces. Have they got two nieces?
Sarah has got an injury. Has Sarah got an injury?

Slide 9 - Tekstslide

Zie je een vorm van 'have got'? 
  • have got
  • has got
Zet 'not' erachter om een ontkenning te maken

She has got a problem. - She hasn' got a problem.
They have got a dog. - They haven't got a pet.

Slide 10 - Tekstslide

Soms heb je  zinnen zonder am / are / is / can / may / will/ have got

Slide 11 - Tekstslide

Als er geen vorm van 'to be', hulpwerkwoord of have got in de zin staat maar bijv :
  • watch
  • eat
  • go
  • fly
  • like
Dan kan je de vraag niet maken door het werkwoord aan het begin van de zin te zetten.

Slide 12 - Tekstslide

Om de vraag te maken zet je aan het begin van de zin : Do of does
Hoe kies je tussen do of does?

Slide 13 - Tekstslide

I          do                                         
you    do
he      does
she    does
it        does
we     do
you    do
they   do
         Do          * I
                         * you
                         * we
                         * they
                         * het onderwerp is meervoud
 
  
Does       * he
                 * she
                 * it
                 * woorden die je in de plek                             kunt zetten van he /she /it

Slide 14 - Tekstslide

Dus als je een vraag maakt van zinnen waar geen am/ are /is/ can / has got/ have got in staat 
Zet je do of does aan het begin van de zin
They eat an apple            Do they eat an apple? 
She sleeps a lot          Does she sleep a lot?

Let op! Na do/does komt altijd het hele werkwoord!


Slide 15 - Tekstslide

Dus als je een ontkenning maakt van zinnen waar geen am/ are /is/ can / has got/ have got in staat 
Zet je don't of doesn't voor het eerste werkwoord
They eat an apple           They don't eat an apple.
She sleeps a lot          She doesn't sleep a lot.

Let op! Na do/does komt altijd het hele werkwoord!


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Link

Make a question.

My dad loves chocolate.

Slide 19 - Open vraag

Make a question:

They go to school by bus.

Slide 20 - Open vraag

Make a negation:

He can help you.

Slide 21 - Open vraag

Make an negation:

They are always late.

Slide 22 - Open vraag

Make an negation:

She will understand.

Slide 23 - Open vraag

Homework:


Make ex. 4B p.21

Slide 24 - Tekstslide