Unit 2: Present simple questions and negations - vragen en ontkenningen

Present simple: questions and negations

Vragen en ontkenningen vormen in de tegenwoordige tijd.
Unit 2: lesson 4



1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Present simple: questions and negations

Vragen en ontkenningen vormen in de tegenwoordige tijd.
Unit 2: lesson 4



Slide 1 - Tekstslide

What do you know?
Let's do a short quiz!

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent het werkwoord 'to be'?

Slide 3 - Open vraag

Wat betekent het werkwoord 'to have (got)'?

Slide 4 - Open vraag

Learning goal
I can make questions in the present simple.
Ik kan vragen maken in de tegenwoordige tijd.
I can make negations in the present simple.
Ik kan ontkenningen maken in de tegenwoordige tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Making questions

Je kunt op twee manieren een vraag in het Engels maken. 
Beide manieren leg ik in de volgende dia's uit. 


Slide 6 - Tekstslide

Making questions: 1
Zie je een vorm van het werkwoord 'to be' in de zin?
(Dit kan am/are/is zijn)

Dan zet je dit ww vooraan en heb je een Engelse vraag:
I am at school. > Am I at school?

Onderwerp en ww draai je om.

Slide 7 - Tekstslide

Making questions: 1
Zie je twee werkwoorden in een zin? 
Dan zet je het eerste ww vooraan om een vraag te vormen. De rest van de zin blijft staan.

He can help you. > Can he help you?
We have got a dog. > Have we got a dog?

Slide 8 - Tekstslide

Making questions: 2
Zie je een één werkwoord in de zin dat niet één van de volgende wwen (am/are/is/ 2 werkwoorden/ have got) is? 

Dan begin je de vraag met 'do' of 'does'.

Het werkwoord in de zin gaat terug naar het hele werkwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Making questions: 2
I like animals. > Do I like animals?

Do > I, you, we, you (meervoud), they. 
Does > he, she, it


Slide 10 - Tekstslide

Making questions: 2
He likes his sister. > Does he like his sister?
Na does laat je bij het tweede ww de -s  weg.

I like animals > Do I like animals?
Na do blijft het tweede werkwoord onveranderd.

Slide 11 - Tekstslide

Making questions: 2
She has two friends. > Does she have two friends?

Je weet:
I have, you have, we have, you have, they have
she has, he has, it has (werkwoord hebben)

has verandert terug naar have als je een vraag met does maakt.

Slide 12 - Tekstslide

Het werkwoord hebben
Let op bij het werkwoord hebben > have (got) / has (got)
Have got / has got > manier 1. 
I have got two friends  > Do I have two friends?

Have/has > manier 2
She has two friends. > Does she have two friends?

Slide 13 - Tekstslide

Vorm een vraag van deze zin:
She is 14 years old.
A
She is 14 years old?
B
Is she 14 years old?
C
Are she 14 years old?

Slide 14 - Quizvraag

Vorm een vraag van deze zin:
Peter likes history.
A
Likes Peter history?
B
Do Peter likes history?
C
Does Peter likes history?
D
Does Peter like history?

Slide 15 - Quizvraag

Verander in een vraag:
The dog wants his ball.

Slide 16 - Open vraag

Wat is een ontkenning?
Een zin waarmee je zegt dat iets niet zo is.

I am thirteen years old. 
I am not thirteen years old. 

Not = niet
Not komt na het werkwoord in een Engelse zin.

Slide 17 - Tekstslide

Welke zin is een ontkenning?
A
Is she a fan of TV?
B
She is not a fan of TV.
C
She is a fan of TV.

Slide 18 - Quizvraag

Ontkenning
Een ontkenning is het omgekeerde van een bevestigende zin. 
Je zegt dat iets niet zo is of niet gebeurt is. 

I am 13 years old. > bevestigende zin
I am not 13 years old. > ontkennende zin
Je kunt op twee manieren een ontkenning vormen.

Slide 19 - Tekstslide

Ontkenningen: regel 1
Je kunt een ontkennende zin maken met het werkwoord 'to be'. 
Hiervoor voeg je het woord 'not' toe aan de vorm van 'to be'.
am - am not

Dit doe je ook bij twee werkwoorden zoals: have got / has got.

I have not got. (not toevoegen aan het 1e ww).

Slide 20 - Tekstslide

Ontkenning met 'to be'.
I am not - very strong - Ik ben niet
You are not - very strong - Jij/U bent niet
She is not - very strong - Zij is niet
He is not - very strong - Hij is niet
It is not - very strong - Het is niet


Slide 21 - Tekstslide

Ontkenningen met 'to be'. 
We are not - very strong - Wij zijn niet
They are not - very strong - Zij zijn niet
You are not - very strong - Jullie zijn niet


Slide 22 - Tekstslide

Samenvoegen
Je kunt am not/ is not / are not ook samenvoegen in het Engels.

- I am not > I'm not
- You are not > You're not / You aren't
- He is not > He's not / He isn't
- You have not got / You haven't got

Slide 23 - Tekstslide

Vorm een ontkenning:
My mother and I ____ (be /not )fans of movies.

Slide 24 - Open vraag

Ontkenningen maken met 'to do'.
Als je deze werkwoorden in de zin ziet staan, kun je +not toevoegen om een ontkenning te maken:
- 'to be' (vorm = am/are/is)
- 'to have got' (of has got).
- een hulpwerkwoord zoals can, could, should, may, must of een ander werkwoord (1e van de 2 wwen in een zin).

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeelden
I am 13 years old. > Vorm van 'to be' in de zin > am.
I am not 13 years old. > not toevoegen aan am.

She has got two sisters. 
She hasn't got two sisters. > not toevoegen aan has.

We can help you.
We can't help you. > not toevoegen aan can.

Slide 26 - Tekstslide

Ontkenningen maken met 'to do'.
Bij alle andere werkwoorden zet je don't of doesn't in de zin.

don't of doesn't komt tussen het persoonlijk voornaamwoord en het werkwoord. 

I don't like chocolate.

Slide 27 - Tekstslide

Don't
I work every day.
I don't work every day.

Don't >  I / You/ We/ They 
Dan zet je 'don't' achter het persoonlijk voornaamwoord.
De rest van de zin blijft hetzelfde.

Slide 28 - Tekstslide

Doesn't
She likes school.
She doesn't like school.

Doesn't > he / she / it  in de zin?
Dan zet je doesn't achter het persoonlijk vnw.



Slide 29 - Tekstslide

Voorbeelden
Dus na 'doesn't' haal je de -s van het tweede werkwoord af in de ontkenning.

She works every day.
She doesn't work every day.

Na het werkwoord 'don't' verandert er niets aan het werkwoord!

Slide 30 - Tekstslide

have / has
Zie je alleen de werkwoorden 'have' en 'has'?
Dan gebruik je ook don't en doesn't in de ontkenning.

I have curly hair.  > I don't have curly hair.
She has freckles. > She doesn't have freckles.
Gebruik je doesn't, dan verandert has naar have.

Slide 31 - Tekstslide

Vorm een ontkenning:
I like school.

Slide 32 - Open vraag

Vorm een ontkenning:
She has got a sister.

Slide 33 - Open vraag

Vorm een ontkenning:
We can help you.

Slide 34 - Open vraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 35 - Open vraag

Heb je nog vragen over dit grammatica onderwerp? Vul jouw vraag in.

Slide 36 - Open vraag

Slide 37 - Tekstslide