Grammatica zinsdelen les 4 - gezegdes

Grammatica zinsdelen
Je leert: 
  • hoe je het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde kunt herkennen in een zin.
Pak alvast je boek + schrift erbij
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen
Je leert: 
  • hoe je het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde kunt herkennen in een zin.
Pak alvast je boek + schrift erbij

Slide 1 - Tekstslide

De zelfgemaakte zinnen...
Laat je zinnen aan een klasgenoot zien. Zorg ervoor dat ie niet kan zien of het een doen- of zijn-zin is. 
Je klasgenoot legt uit of het een doen- of zijn-betekenis is.
Draai de rollen om.

Slide 2 - Tekstslide

Vul hier jouw zinnen met een doen-betekenis in.

Slide 3 - Open vraag

Vul hier jouw zinnen met een zijn-betekenis in.

Slide 4 - Open vraag

Opdracht 1.6
In tweetallen.
Lees de opdracht goed door.
Het gaat om de kern van de zin; dus waar het om draait.
Voorbeeld:
Mama is heel erg lief.
Waar gaat het om? Nou, dat ze lief is (niet boos, sterk, etc.)

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde 
Bij zinnen met een doen-kern is het kernwoord een werkwoord.
Papa gaat lekker slapen.
= werkwoordelijk gezegde

Bij zinnen met een zijn-kern is het kernwoord een naamwoord.
De pop was stout.
= naamwoordelijk gezegde
Er staan ook nog andere werkwoorden in het gezegde!



Slide 6 - Tekstslide

Mijn broertje zal een heerlijke appeltaart gaan bakken.
A
ww
B
nw

Slide 7 - Quizvraag

Volgende week gaan we hardlopen in het park.
A
ww
B
nw

Slide 8 - Quizvraag

De nieuwe leraar muziek schijnt heel aardig te zijn.
A
ww
B
nw

Slide 9 - Quizvraag

Mijn oom is sinds gisteren arts geworden.
A
ww
B
nw

Slide 10 - Quizvraag

Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk.
A
ww
B
nw

Slide 11 - Quizvraag

Zullen we vandaag gaan fietsen?
A
ww
B
nw

Slide 12 - Quizvraag

Dit heb je geleerd: 
Je kunt nu de volgende zinsdelen herkennen:
Werkwoordelijk gezegde (doen-kern): alle werkwoorden + "te" / "aan het"
Naamwoordelijk gezegde (zijn-kern): alle werkwoorden + "te" / "aan het" + naamwoordelijk deel (met zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord als kern).

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen (huiswerk)
Schrijf van de zinnen van opd. 4 op blz. 119, het volgende op:
  • ow 
  • of het een doen- of zijn-zin is
  • het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Let op: je maakt de opdracht dus NIET zoals het in het boek staat.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld:
1. Waarom werden Klein Duimpje en zijn broers in het bos achtergelaten?
Schrijf op:
ow = Klein Duimpje en zijn broers
doen-zin, dus werkwoordelijk gezegde
wg = werden achtergelaten 

2. Jarenlang is Sneeuwwitje de verzorgster van de zeven dwergen gebleven.
Schrijf op:
ow = Sneeuwwitje
zijn-zin, dus naamwoordelijk gezegde
ng = is [de verzorgster van de zeven dwergen] gebleven

Slide 15 - Tekstslide