In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Lezen
Slide 1 - Tekstslide
Samenvatting theorie H1 t/m H6
onderwerp
deelonderwerp(en)
inleiding, slot en hoofdgedachte
tekstverbanden en signaalwoorden
tekstdoel en -soort
tekst en beeld
Slide 2 - Tekstslide
Onderwerp
Slide 3 - Tekstslide
Het onderwerp van een tekst
Iedere tekst gaat ergens over.
Als je het onderwerp van een tekst wilt weten, stel je jezelf de vraag: Waar gaat deze tekst over?
Het onderwerp schrijf je zo kort en precies mogelijk op.
Je antwoord bestaat uit één of enkele woorden (geen hele zin met werkwoorden)
Slide 4 - Tekstslide
Zo vind je het onderwerp van een tekst:
- kijk naar de titel
- kijk naar de illustraties (plaatjes)
- kijk naar eventuele tussenkopjes
- let op andersgedruktewoorden
- lees de eerste alinea
Als je dit doet, dan gebruik je de strategie: oriënterend lezen
Daarna schrijf je in 1 of een paar woorden op waar de tekst overgaat!
Slide 5 - Tekstslide
Hoe vind ik het onderwerp van een tekst?
A
Door alleen naar de titel te kijken.
B
Door te kijken naar de titel en tussenkopjes
C
Door de inleiding te lezen en te kijken naar de tussenkopjes.
D
Door te kijken naar de tussenkopjes, titel, illustraties en de inleiding te lezen.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van deze tekst?
In het schooljaar 2019-2020 gingen de centrale examens niet door vanwege Corona. Veel leerlingen vonden dit erg jammer. Ze hadden graag willen ervaren hoe het zou zijn om samen in een gymzaal de examens te moeten maken. Nu er geen examens zijn gemaakt, weten de leerlingen ook niet of ze ooit officieel geslaagd zouden zijn. Hopelijk gaan dit schooljaar de examens wel gewoon door.
Slide 7 - Open vraag
Deelonderwerp
Slide 8 - Tekstslide
Een tekst bestaat vaak uit drie delen
Inleiding - middenstuk - slot.
In het middenstuk staat de meeste informatie (kern).
Er worden verschillende aspecten van het onderwerp besproken. Dit noem je: deelonderwerpen (tussenkopjes).
Slide 9 - Tekstslide
Hoe vind je deelonderwerpen?
Je leest de tekst globaal.
Dit betekent: de eerste en laatste zin van alle alinea's lezen.
Als je iets wilt opzoeken, ga je zoekend lezen.
Let dan op: tussenkopjes, anders gedrukte woorden, opvallende tekens.
Slide 10 - Tekstslide
In welk deel van de tekst vind je de kern (het belangrijkste)?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
D
inleiding en slot
Slide 11 - Quizvraag
Inleiding, slot en hoofdgedachte
Slide 12 - Tekstslide
Inleiding
Hierin wordt duidelijk wat het onderwerpvan een tekst is.
Je vindt hier vaak een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote).
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Kan uit meerdere alinea's bestaan.
Slide 13 - Tekstslide
Slot
Het laatste deel van een tekst.
Je vindt hier een conclusie of samenvatting.
Er wordt naar de toekomst gekeken.
Er wordt aangehaakt bij de inleiding.
Slide 14 - Tekstslide
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een volledige zin die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of het slot van een tekst. Soms staat de hoofdgedachte letterlijk in de tekst, soms moet je de hoofdgedachte zelf samenstellen.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
De hoofdgedachte...
A
staat altijd in de inleiding.
B
staat altijd in het slot.
C
moet je altijd zelf bedenken.
D
staat vaak in de inleiding of het slot.
Slide 17 - Quizvraag
Hoofdgedachte?
A
Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
B
Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
C
Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
D
Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.
Slide 18 - Quizvraag
De hoofdgedachte is...
A
de kernzin
B
de hoofdzaken
C
het belangrijkste van een tekst in één zin.
D
de samenvatting
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 20 - Quizvraag
Tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 21 - Tekstslide
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dat noem je een tekstverband.
Je kunt een tekstverband vaak herkennen aan signaalwoorden.
Slide 22 - Tekstslide
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'ook'?
A
tegenstellend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
toelichtend tekstverband
D
opsommend tekstverband
Slide 23 - Quizvraag
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'binnenkort'?
A
chronologisch tekstverband
B
opsommend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
toelichtend tekstverband
Slide 24 - Quizvraag
Signaalwoord ’bijvoorbeeld’ verwijst naar een
A
chronologisch tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
opsommend
tekstverband
Slide 25 - Quizvraag
Het regent, maar toch schijnt de zon.
A
opsommend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
toelichtend tekstverband
Slide 26 - Quizvraag
Tekstsoorten - en doelen
Slide 27 - Tekstslide
Tekstdoelen
Elke tekst wordt geschreven met een reden.
De schrijver wil iets bereiken --> heeft een doel.
Dit noemen we een tekstdoel (of schrijfdoel).
Bij een tekstdoel hoort een tekstvorm.
Slide 28 - Tekstslide
Tekstdoelen en -soorten
Slide 29 - Tekstslide
Is 'informeren' een tekstdoel of een tekstsoort?
A
Tekstsoort
B
Tekstdoel
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 30 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een tekst waarbij de schrijver je wil activeren iets te doen
Slide 31 - Open vraag
Amuserende tekstsoorten
Slide 32 - Woordweb
Wat is het tekstdoel van een betoog
A
amuseren
B
activeren
C
informeren
D
overtuigen
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van roman
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren
Slide 34 - Quizvraag
Tekst en beeld
Slide 35 - Tekstslide
Vaak staan er illustraties (plaatjes) bij een tekst, zoals foto's, tekeningen, schema's, kaartjes en tabellen.