Q3 les 1 - herhaling en pv getuigenverhoor -print

Q3 les 1
Herhaling en pv getuigenverhoor
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Q3 les 1
Herhaling en pv getuigenverhoor

Slide 1 - Tekstslide

Pv getuigenverhoor

Slide 2 - Tekstslide

Vooraf - houding van de verhoorder
  • Een neutrale houding met als uitgangspunt ‘informatie vergaren’ blijkt meer betrouwbare informatie op te kunnen leveren voor een opsporingsonderzoek.
  • Dit geldt in de praktijk ook voor interviews met vermeende moordenaars, zedendelinquenten en terroristen. 
  • Mensen zijn doorgaans nu eenmaal eerder geneigd informatie te geven als ze merken dat de politieambtenaar open en transparant is.
  • Bron: Shepherd (1993); Shepherd & Griffiths (2013); Abbe & Brandon (2014); Van Amelsvoort e.a. (2015).


Slide 3 - Tekstslide

Pv getuigenverhoor kan in twee varianten
  • Monoloog
  • Vraag-antwoordvorm

Slide 4 - Tekstslide

Monoloog
  • Net als aangifte: het gehele verhaal wordt verteld vanuit de getuige.
  • Voordeel: kort en zakelijk, lijkt op aangifte
  • Nadeel: het is niet duidelijk wat de verbalisant aan informatie heeft ‘weggegeven’
  • Wel gebruikelijk bij VVC-zaken.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag-antwoord
  • Wordt vooral gebruikt bij het verhoor verdachte, maar kan ook gebruikt worden voor de getuige.
  • Voordeel: duidelijk wat je gevraagd hebt.
  • Nadeel: bewerkelijker en daardoor alleen gebruikt voor grotere zaken.

Slide 6 - Tekstslide

Getuigenverhoor
  • De eerste vraag is heel breed: Wat kunt u vertellen over….?
  • Deze vraag is een uitnodiging om de getuige eerst spontaan te laten verklaren wat hij/zij heeft gezien.



Slide 7 - Tekstslide

Getuigenverhoor
  • Aan het eind van de ‘spontane verklaring’ controlevragen stellen of doorvragen op redenen van wetenschap.
  • Niet alleen vermelden ‘ik zag’ of ‘ik hoorde’ maar ook vermelden hoe de getuige het heeft kunnen zien of horen


Slide 8 - Tekstslide

Denk daarbij aan:
  • afstand;
  • weersomstandigheden;
  • licht/donker;
  • brildragend;
  • gesteldheid (‘s nachts meteen wakker? Na het stappen nog nuchter?);
  • relatie tussen de getuige en de eventuele dader.
Let op: 
  • met redenen van wetenschap;
  • met feiten; adequaat (het mag geen vragen oproepen).




Slide 9 - Tekstslide

Controleer de kennis van de getuige
  • Bijvoorbeeld:
  • Hoe weet de getuige dat het omstreeks 22.00 uur was?
  • Hoe weet de getuige dat het om een Ford Focus ging?
  • Hoe weet de getuige dat het om een Pool ging?


Slide 10 - Tekstslide

Eindig met een algemene vraag
  • Is er verder nog iets wat u aan uw verklaring wilt toevoegen?

Soms verklaren getuigen dit niet uit zichzelf omdat ze denken dat ze alleen antwoord moeten geven op jouw vragen, maar hebben ze nog wel aanvullende informatie.



Slide 11 - Tekstslide

Getuigenverhoor
  • Beschrijf de ‘relatie’ tussen de getuige en de verdachte.
  1. Onbekende
  2. Bekende van de aangever
  3. Bekende van de verdachte

Slide 12 - Tekstslide

Getuigenverhoor
  • Blijf zo dicht mogelijk bij de woorden van de getuige, maar:
  • neem niet zijn of haar taalfouten over (me moeder…)

Slide 13 - Tekstslide