Woordenschat H2: Metafoor en personificatie (donderdag 6 okt)

WELKOM 2HA

  • Zoek een plekje.
  • Pak alvast je boek.
  • Doe je schrift alvast even open, zodat ik het huiswerk kan checken en zodat we snel verder kunnen.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WELKOM 2HA

  • Zoek een plekje.
  • Pak alvast je boek.
  • Doe je schrift alvast even open, zodat ik het huiswerk kan checken en zodat we snel verder kunnen.

Slide 1 - Tekstslide

1. Beginnen met H2: Woordenschat, over beeldspraak en vergelijkingen
2. De eerste opdrachten maken
3. Tijd over voor huiswerk (?)
4. Bespreken wat je voor het SO van woensdag moet leren.

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Tekstslide

  • Je weet wat het verschil tussen een vergelijking en een metafoor is.
  • Je weet wat een personificatie is.
  • Je kunt metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Letterlijk: Je zegt precies wat je bedoelt.

  • Ik luister de hele middag naar hetzelfde liedje.

  • Die man stinkt en is heel rijk.
Figuurlijk: Je zegt iets anders dan je daadwerkelijk bedoelt.

  • Het is altijd weer hetzelfde liedje.

  • Die man is stinkend rijk.

Letterlijk
Figuurlijk
taalgebruik
taalgebruik

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

  •  Waarom gebruiken we vergelijkingen?
  • Twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken.
  • Een object (o) en een beeld (b).
  • 'Na de halve marathon was hij (object) zo rood als een tomaat (beeld).'

De vergelijking
De metafoor
  • Het object (o) en het beeld (b) vallen samen. Je vervangt het object helemaal voor het beeld.
  • 'Na de halve marathon was die tomaat (beeld en object) helemaal kapot.'

Slide 7 - Tekstslide

De metafoor

Slide 8 - Tekstslide

De metafoor

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

  • Je geeft een voorwerp, plant of dier (of een abstract begrip zoals liefde of verdriet). 
  • Het gevaar loert op iedere hoek.
  • De toekomst lacht me tegemoet.
  • De zon doet zijn best om tevoorschijn te komen.
  • De tijd wacht op niemand.

Een metafoor en een personificatie zijn - net als een vergelijking - vormen van beeldspraak. En beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

De personificatie

Slide 11 - Tekstslide

Het schip danst op de golven.
De personificatie

Slide 12 - Tekstslide

a bloeden als een rund: hevig bloeden
b kloppen als een zwerende vinger: helemaal juist zijn
c leven als God in Frankrijk: zorgeloos, gemakkelijk leven
d roken als een schoorsteen: heel veel roken
e stelen als de raven: alles wegnemen
f vechten als een leeuw: hevig vechten
g werken als een paard: heel hard werken
h zwijgen als het graf: volkomen zwijgen

Woordenschat H1: Opdracht 4

Slide 13 - Tekstslide

Woordenschat H2: Opdracht 1
metafoor of personificatie?
  • Haal de beeldspraak uit de zinnen.
  • Geef aan of het om een metafoor (M) of een personificatie (P) gaat.
  • Geef de betekenis van de zinnen. 

Slide 14 - Tekstslide

Woordenschat H2: Opdracht 1
metafoor of personificatie?
a aan de voet van de berg (M) 
b Die engel van hiernaast (M) 
c Onze tuin snakt (P) 
d kruipt de tijd (P) 
e stak … zijn kop in het zand (M) 
f Die Citroën uit 1980 … hoestend en proestend (P) 
g Karel heeft … de baard in de keel (M) 
h kreunde de stoel (P) 


Slide 15 - Tekstslide

Woordenschat H2: Opdracht 2
  • Lees tekst 1 rustig door.
  • Zoek de betekenis van de woorden. Eerst uit de tekst, dan op een andere manier.
  • Metaforen en personificaties uit de tekst halen.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wat is in deze vergelijking het beeld (b) en wat is het object (o)?
Het Nederlands elftal heeft gevochten als een leeuw.

Slide 18 - Open vraag

Wat is in deze vergelijking het beeld (b) en wat is het object (o)?
Mijn neeft werkt al jarenlang als een paard.

Slide 19 - Open vraag

Kies de juiste vorm van beeldspraak bij de zin: Vergelijking, metafoor of personificatie?

Mijn oom kan praten als Brugman.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van beeldspraak bij de zin: Vergelijking, metafoor of personificatie?

Dat werkpaard weet van geen ophouden.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van beeldspraak bij de zin: Vergelijking, metafoor of personificatie?

Het weekend staat weer voor de deur.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent de volgende vergelijking?
Leven als God in Frankrijk.

Slide 23 - Open vraag

Wat betekent de volgende vergelijking?
Bloeden als een rund.

Slide 24 - Open vraag

  • Je weet wat het verschil tussen een vergelijking en een metafoor is.
  • Je weet wat een personificatie is.
  • Je kunt metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.
Lesdoelen

Slide 25 - Tekstslide