Vergelijking-metafoor-beeldspraak H1+2 2HV

Woordenschat H1+H2
Beeldspraak: 
- vergelijking
- metafoor
- personificatie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Woordenschat H1+H2
Beeldspraak: 
- vergelijking
- metafoor
- personificatie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze lessenserie kun je: 
- vergelijkingen herkennen, benoemen en begrijpen
- metaforen herkennen, benoemen en begrijpen
- personificaties herkennen, benoemen en begrijpen

Slide 2 - Tekstslide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b)

Wat een boom (b) van een kerel (o)!
Het leven (o) is net een krentenbol (b), met af en toe een hard stukje. 

Slide 3 - Tekstslide

Metafoor
Bij een metafoor vallen object (o) en het beeld (b) samen. Je vervangt dan het object voor een helemaal voor het beeld. In plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:

Zullen we die olifant een beklimmen?

Slide 4 - Tekstslide

Spreekwoorden
Metaforen komen vaak voor als spreekwoord.

Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 
Als het kalf verdronken is, dempt men de put. 

Slide 5 - Tekstslide

Personificaties
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen. 

De zon doet zijn best tevoorschijn te komen. 
De toekomst lacht me tegemoet. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Vergelijking
Bij een vergelijking vergelijk je twee dingen (object en beeld) met elkaar.
Het object is echt aanwezig, maar het beeld niet. 
Voorbeeld:
Hij (object) is zo rood als een kreeft (beeld) geworden door de zon.
Hij wordt vergeleken met een kreeft

Jouw kamer (object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).
Jouw kamer wordt vergeleken met een zwijnenstal.

Slide 8 - Tekstslide

Metafoor 
Een metafoor lijkt op een vergelijking, alleen staat het object nu niet meer in de zin, maar alleen het beeld.

Voorbeeld:
Wat een zwijnenstal (beeld) is het hier.
Zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt om aan te geven dat het een grote troep is. Wat er precies een troep is, staat niet in de zin.

Dat schaap (beeld) heeft zich laten beetnemen.
Dat schaap staat voor een dom persoon. Wie het precies is, staat niet in de zin.

Slide 9 - Tekstslide

Personificatie
Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets dat geen mens is.
Voorbeeld:
Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.
Bomen kunnen niet fluisteren, dat is een menselijke eigenschap.

Soms lacht de toekomst je toe.
De toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.

Slide 10 - Tekstslide

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Hij gedraagt zich als een klein kind.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 11 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Het gevaar loert op elke straathoek.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 12 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

De appel valt niet ver van de boom.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 13 - Quizvraag

'De golven aaien de zwemmers'.
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 14 - Quizvraag

Hij is als een sluwe vos.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 15 - Quizvraag

'Mijn hart maakte een sprongetje.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 16 - Quizvraag

Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 17 - Quizvraag

vergelijking
metafoor
personificatie
De boekenwurm zat de hele vakantie met haar neus in de boeken. 
Hij lacht als een boer met kiespijn 
 Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen

Slide 18 - Sleepvraag

Slide 19 - Video

Ik begrijp wat een vergelijking is
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Ik begrijp wat een metafoor is
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Ik begrijp wat een personificatie is
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Opdrachten maken:
Blz. 24 - 27:
- Lees eventueel de theorie 
- Maak opdracht 1,3,4 en 6
Blz. 54-57:
- Lees eventueel de theorie
- Maak opdracht 1 helemaal
- Opdracht 2 - vraag 1 en 2

Slide 23 - Tekstslide