Week 36 Ne 4B/K Verbanden en signaalwoorden 2

Verbanden en signaalwoorden
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen
leer de verbanden en signaalwoorden uit je hoofd t.a.v. een goede voorbereiding voor je leestoets.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?

Slide 3 - Open vraag

Tijd
De volgorde waarin diegn gebeuren:

Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.



Slide 4 - Tekstslide

Opsomming
Dingen die bij elkaar horen en achter elkaar opnoemen (dinge/beweringen).

Ik heb een goede auto. Ik kan naar de Ikea gaan en en kast, stoel en een bed meenemen.

En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 5 - Tekstslide

Tegenstelling
Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde gezegd.

In februari is het vaak slecht weer, maar er zijn ook mooie dagen. 

Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e), integendeel, enerzijds-anderzijds

Slide 6 - Tekstslide

Reden- oorzaak – gevolg
Er gebeurt iets (OORZAAK) en dat heeft een gevolg.
 

door, daardoor, doordat, waardoor, zodat, omdat, als gevolg daarvan, met als gevolg, en gevolge van

Voorbeeldzin: Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar erg veel insecten.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Voorwaarde
op voorwaarde, dat, mits, als, indien, tenzij

Voorbeeldzin:
Als je nu meteen vertrekt, kun je nog op tijd komen voor het concert.

Slide 11 - Tekstslide

OEFENEN

Slide 12 - Tekstslide

Terwijl de politie onderzoek doet naar het ongeluk, worden de gewonden meegenomen naar het ziekenhuis.
Wat voor een signaalwoord is terwijl?
A
Tijd
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Voorwaarde

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord in de volgende zin:
Ik wil niet naar mijn oma, toch ga ik even kijken hoe het met haar gaat.

Slide 14 - Open vraag

signaalwoorden oorzaak-gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
D
tegenover, daarentegen

Slide 15 - Quizvraag

Ik eet geen vlees, toch lijkt het mij wel heel lekker.
Wat voor een soort signaalwoord is TOCH?
A
Tegenstelling
B
opsomming
C
Tijd
D
Reden-oorzaak-gevolg

Slide 16 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft geen volgorde (tijd) aan?
A
Dan
B
Vervolgens
C
Ten slotte
D
Zoals

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een oorzaak-gevolg
A
Ik viel van de trap, doordat mijn veter loszat.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.

Slide 18 - Quizvraag

De volgende woorden zijn signaalwoorden van OPSOMMING.
A
ten eerste, ten tweede, ook verder
B
vervolgens, toen, terwijl, ten slotte
C
kwadraat, breuk, deelsom, optelsom
D
plus, min, eraf, erbij, keer

Slide 19 - Quizvraag

De volgende woorden zijn signaalwoorden van TIJD in een tekst.
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
1,2,3,4,5,6,7
C
eerst, daarna, vervolgens, toen
D
maar, waarom, hoezo, waartoe, echt niet.

Slide 20 - Quizvraag

Verwijder eerst het stickertje, druk daarna op de startknop. Wat zijn de signaalwoorden voor volgorde van tijd?
A
druk, eerst
B
startknop, daarna
C
verwijder, eerst
D
eerst, daarna

Slide 21 - Quizvraag

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.

Slide 23 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Chronologisch
C
Toelichtend
D
Tegenstelling

Slide 24 - Quizvraag

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
reden-oorzaak/gevolg
B
Opsomming
C
voorwaarde
D
Tegenstelling

Slide 25 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood, melk en rijst.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
reden-oorzaak-gevolg

Slide 26 - Quizvraag

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
Toelichtend verband
B
Tegenstellend
C
Chronologisch
D
Opsommend

Slide 27 - Quizvraag

Mevrouw Eijgermans geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Chronologisch
D
Toelichtend

Slide 28 - Quizvraag

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
voorwaarde
D
reden/oorzaak/gevolg

Slide 29 - Quizvraag

Einde les

Slide 30 - Tekstslide