Persoonsvorm tegenwoordige tijd (par. 7)




Welkom!




Je hoeft nog niks te pakken
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




Welkom!




Je hoeft nog niks te pakken

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over:

De persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)?

Slide 2 - Tekstslide

De PVTT
- Je gebruikt de ik-vorm;
- Hoe vind je die?

Slide 3 - Tekstslide

De PVTT
- De ik-vorm: werkwoord -en
Drinken -> drink

- Uitzonderingen:
Een z wordt een s (bonzen)
Een v wordt een  f (blijven)
Scheidbare werkwoorden (opschrijven)

Slide 4 - Tekstslide

Hoe schrijf je de PVTT?
- Staat er ik  voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm:
Ik lach, ik vind, ik kook, ik wandel, ik studeer, ik schrijf op.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe schrijf je de PVTT?
- Staat er ik  voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm:
Ik lach, ik vind, ik kook, ik wandel, ik studeer, ik schrijf op.
- Staat jij of je achter de PV waar je jij  van kunt maken? Schrijf de ik-vorm: 
Lach je? Vind je? Knoei je?




Slide 6 - Tekstslide

Hoe schrijf je de PVTT?
- Staat er ik  voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm;
- Staat jij of je achter de PV waar je jij van kunt maken? Schrijf de ik-vorm;
- In alle andere gevallen in enkelvoud, gebruik ik-vorm + t:
Jij lacht, je broer vindt, zij knoeit, hij fietst, je vader werkt, etc.


Slide 7 - Tekstslide

Hoe schrijf je de PVTT?
- Staat er ik  voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm;
- Staat jij of je achter de PV waar je jij van kunt maken? Schrijf de ik-vorm;
- In alle andere gevallen in enkelvoud, gebruik ik-vorm + t:
- In alle gevallen van meervoud: gebruik het hele werkwoord:
Wij/Jullie/Zij lachen, de docenten werken, de mensen lopen


Slide 8 - Tekstslide

Samen oefenen

Slide 9 - Tekstslide


Ik ___ (vinden) snoep heerlijk

Slide 10 - Tekstslide

Je broer ___ (kopen) telkens een nieuwe telefoon

Slide 11 - Tekstslide

De docent wil dat ik dit ___ (opschrijven)

Slide 12 - Tekstslide

De leerlingen ___ (leren) goed voor de toets

Slide 13 - Tekstslide

Haar broer ___ (koken) iedere avond

Slide 14 - Tekstslide

____ (vinden) je al dat huiswerk niet vervelend?

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!

Maak opdracht 2 t/m 6 op bladzijde 253


Niet af? Huiswerk.

Slide 16 - Tekstslide