3.3 Geld lenen kost geld (1/2)

Economie (mavo 3)
3.3 Geld lenen kost geld!

Je leert in deze les:
  • Welke redenen je kunt hebben om te lenen
  • Hoe je de kosten van een lening berekent
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie (mavo 3)
3.3 Geld lenen kost geld!

Je leert in deze les:
  • Welke redenen je kunt hebben om te lenen
  • Hoe je de kosten van een lening berekent

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 2 - Woordweb

Leenmotieven
Een motief is een reden waarom je iets doet. 

Bij een leenmotief gaat het dus om een reden waarom je geld leent.

Slide 3 - Tekstslide

Leenmotieven
Je moet vier leenmotieven kennen, namelijk:

  1. Je hebt een tijdelijk geldtekort dat je even moet opvangen.
  2. Je wilt een dure aankoop doen. Je wilt de aankoop niet uitstellen, maar er nu al van genieten.
  3. Je hebt onverwacht dringend geld nodig en geen geld achter de hand.
  4. Je koop een woning. Zo'n lening heet een hypotheek of een hypothecaire lening.

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 1: Abdul wil een zeilboot, maar sparen duurt hem te lang. Hij koopt hem daarom nu met geleend geld.

Welk leenmotief heeft Abdul?
A
Tijdelijk geldtekort.
B
Wil een dure aankoop doen en de aankoop niet uitstellen.
C
Hij heeft een onverwacht dringend geldtekort.
D
Hij heeft een hypotheek nodig voor de aanschaf van een woning.

Slide 5 - Quizvraag

Vraag 2: Rian heeft meer uitgegeven dan ze dacht. Nu staat ze rood op haar betaalrekening. Volgende week komt haar salaris weer binnen.

Welk leenmotief heeft Rian?
A
Tijdelijk geldtekort.
B
Wil een dure aankoop doen en de aankoop niet uitstellen.
C
Hij heeft een onverwacht dringend geldtekort.
D
Hij heeft een hypotheek nodig voor de aanschaf van een woning.

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 3: Bij de familie Braafheid gaan in één week tijd de wasmachine en tv kapot. Er is niet genoeg spaargeld voor nieuwe apparaten.

Welk leenmotief heeft de familie Braafheid?
A
Tijdelijk geldtekort.
B
Wil een dure aankoop doen en de aankoop niet uitstellen.
C
Hij heeft een onverwacht dringend geldtekort.
D
Hij heeft een hypotheek nodig voor de aanschaf van een woning.

Slide 7 - Quizvraag

Kredietkosten
Een lening noemen we ook wel een krediet.

Alles wat je méér terugbetaalt dan dat je geleend hebt, zijn de kredietkosten.

Het bedrag dat je maandelijks aan rente en aflossing betaalt aan de bank, noem je het termijnbedrag.

Slide 8 - Tekstslide

Kredietkosten
Voorbeeld:
De heer Akkers leent € 500. Hij heeft afgesproken dat hij na één jaar € 550 terugbetaalt.

In dit voorbeeld heb ik (€ 550 - € 500=) € 50 extra moeten betalen.
De € 500 die ik geleend heb, is nu afgelost

Daarnaast heb ik € 50 aan kredietkosten betaalt, oftewel de rente.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 4: Wat is een ander woord voor het "geleend bedrag"?

Slide 10 - Open vraag

Vraag 5: Alles wat je meer terugbetaalt dan dat je geleend hebt, noemen we de...

Slide 11 - Open vraag

Vraag 6: Het bedrag dat je maandelijks aan rente en aflossing betaalt aan de bank, noemen we het...

Slide 12 - Open vraag

Vraag 7: De heer Akkers leent € 600. Hij betaalt € 720 terug. Hoeveel euro bedragen de kredietkosten?

Vul alleen het getal in. Bijvoorbeeld: 100

Slide 13 - Open vraag

Kredietkosten
Als je € 15.000 leent en dit in 3 jaar wil terugbetalen, dan bereken je de kredietkosten als volgt.

1. € 456 x 36 maanden = € 16.416 (totaal terugbetaald voor deze lening)
2. € 16.416 - € 15.000 = € 1.416 (kredietkosten)

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 8: Bereken de kredietkosten bij een lening van 1 jaar.

Schrijf op als: 100 of 1000 etc.

Slide 15 - Open vraag

Kredietkosten in % van geleend bedrag
Op het proefwerk moet je de kredietkosten in % van het geleend bedrag uitrekenen. Dit doe je als volgt:

Voorbeeld: Je hebt € 15.000 geleend en hebt berekend dat de kredietkosten € 150 bedragen. De som is dan:

€ 150 : € 15.000 x 100 = 1%

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 9: De kredietkosten van een lening zijn € 300.
Je hebt € 5.600 geleend.

Bereken de kredietkosten in procenten van het geleend bedrag.
Schrijf op als (voorbeeld): 1,3%

Slide 17 - Open vraag

Zelfstandig werken (huiswerk)
Opdracht 3 - 4 - 5 - 6 - 7 blz. 78 en 79.

Slide 18 - Tekstslide