Feesttenten

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Duitse regelmatige werkwoorden + haben & sein

+ woordjes kapitel 6

Slide 2 - Tekstslide

Wat weten jullie al over regelmatige werkwoorden

Slide 3 - Open vraag

Ik snap alles van Duits wat ik het afgelopen jaar geleerd heb
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 4 - Poll

Duitse regelmatige werkwoorden
Alle Duitse regelmatige werkwoorden krijgen dezelfde uitgangen bij de persoonlijk voornaamwoorden
Ezelsbruggetje: (Fe)esttenten


Slide 5 - Tekstslide

Ich
Du
Er/Sie/Es/Peter
Wir
Ihr
sie/Sie
-en
-t
-e
-st
-en
-t

Slide 6 - Sleepvraag

Uitgangen

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Du (spielen) Fußball
A
spielt
B
spiele
C
spielst
D
spielest

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Tom (lieben) Tiere!
A
liebe
B
liebt
C
liebst
D
liebet

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
(Brauchen) ihr noch Hilfe?
A
Braucht
B
Brauche
C
Brauchen
D
Brauchst

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Wir (besuchen) euch
A
besuchten
B
besuchen
C
besuche
D
besucht

Slide 11 - Quizvraag

Ik snap hoe de FEESTTENTEN truc werkt!
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 12 - Poll

   Werkwoorden met stam op -d of -t

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoorden met stam op -d of -t 
reden
antworten
ich
red
e
du
red
est
er/sie/es
red
et
wir
red
en
ihr
red
et
sie/Sie
red
en

Slide 14 - Tekstslide

 werkwoorden  met stam op d of t

Slide 15 - Tekstslide

Haben & sein

Haben & sein zijn twee Duitse werkwoorden die onregelmatig zijn en deze twee rijtjes moet je uit je hoofd leren.
Je komt (vormen van) deze werkwoorden overal tegen.

Slide 16 - Tekstslide

Komen ze bekend voor?

Slide 17 - Tekstslide

Ik ken de vormen van haben & sein al
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 18 - Poll

Komen ze bekend voor?

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Ich (haben) zwei Geschwister
A
habe
B
hat
C
hast
D
habt

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Wer (sein) du?
A
bin
B
ist
C
bist
D
seid

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Ihr (sein) in der Schule
A
sind
B
sein
C
bist
D
seid

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn de juiste werkwoordsvormen?
Wir (sein) zu Hause und (haben) Hunger
A
sein, haben
B
sind, haben
C
sein, habt
D
sind, habt

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn de juiste werkwoordsvormen?
Ich (sein) froh, dass ihr da (sein)
A
bist, sind
B
sind, ist
C
bin, seid
D
sein, bin

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn de juist werkwoordsvormen?
Roos (sein) 15 Jahre alt und (haben) einen Hund


A
bist, habt
B
ist, hat
C
seid, hast
D
bin, haben

Slide 25 - Quizvraag

Ik heb alle stof van vandaag begrepen
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 26 - Poll

die Gitarre
das Schlagzeug
das Klavier
die Ferien
das Hobby
die Geige

Slide 27 - Sleepvraag

Ich komme aus...
Ich bin ..... Jahre alt.
Mein Hobby ist....
Ich habe...
Ich esse gerne...
den Niederlanden
elf
Musik hΓΆren
einen Hund
Currywurst

Slide 28 - Sleepvraag

de gitaar
de stad
de viool
het drumstel
de hobby
de piano
de vakantie
das Klavier
die Geige
die Ferien
die Gitarre
das Schlagzeug
die Stadt
das Hobby

Slide 29 - Sleepvraag

Die SΓ€tze
Mein Name ist...
Ich heiße...
Meine Hobbys sind...
Ich wohne in...
Mijn naam is...
Ik heet...
Mijn hobby's zijn...
Ik woon in...

Slide 30 - Sleepvraag

timer
2:00
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
st
t
en
t
en
e

Slide 31 - Sleepvraag

Was machst du gerne?
Wann gehst du schwimmen?
Was ist dein Hobby?
shoppen macht mir Spaß
Ich gehe jeden Montag schwimmen.
Mein Hobby ist gamen.

Slide 32 - Sleepvraag

Hoe zeg je in het Duits:
Wat zijn jouw hobby's?
A
Was sind deine Hobbys?
B
Was ist dein Hobbies?
C
Wer is deine Hobbys?
D
Wo ist diene Hobbies?

Slide 33 - Quizvraag

of
makkelijk
saai
leuk
dom, stom
de gitaar
de hobby
het drumstel
moeilijk
de vakantie
leicht
langweilig
die Ferien
das Hobby
das Schlagzeug
oder
die Gitarre
leuk
schwierig
blΓΆd

Slide 34 - Sleepvraag

Leg uit hoe de FEESTTENTEN truc werkt? Welke uitgang komt er achter de stam: ich = -e du = -st

Slide 35 - Open vraag

Ik kan alle woordjes van Kapitel 6 al goed!
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 36 - Poll

Ik heb nog uitleg nodig over:
A
Hoe leer ik woordjes?
B
Feesttenten -truc
C
Werkwoorden sein en haben
D
Ich weiß alles schon!

Slide 37 - Quizvraag