Les over dialecten

Welkom!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
  • Leerdoelen benoemen
  • Introductie: Filmpje
  • Wat is de standaardtaal?
  • Wat zijn de verschillen tussen accenten en dialecten?
  • Hoe leer je dialect?
  • "Maak je eigen memory" 
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Je weet wat een dialect is;
  • Je weet wat een standaardtaal is;
  • Je kunt het verschil tussen een accent en dialect uitleggen;
  • Je kunt aangeven hoe je dialect leert;
  • Je weet welke dialecten er in Nederland zijn;
  • Je kunt woorden uit verschillende dialecten met betekenissen bij elkaar vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat viel je op in het filmpje?

Slide 5 - Woordweb

Ga met de leerlingen het gesprek aan over het filmpje.
- Wat valt je op?
- Welke dialecten heb je gehoord?
- Vind je dat Jochem Myjer de dialecten goed kan nadoen?
Ik spreek dialect
Ja
Nee

Slide 6 - Poll

Ga met de leerlingen in gesprek over:
- Wanneer spreek je dialect?
- Hoe heb je het dialect geleerd?
- Wanneer spreek je absoluut geen dialect?
- Schrijf je ook wel eens dialect?
- Spreken veel mensen in je directe omgeving (ouders, vrienden) dialect?
Wat is een standaardtaal?
  • Nederlands zoals je het op school leert;
  • Verzameling van afspraken over hoe we zinnen en woorden schrijven en uitspreken;
  • De standaardtaal verandert. Er verdwijnen woorden en er komen nieuwe woorden bij. 

Slide 7 - Tekstslide

De standaardtaal is het ABN (algemeen beschaafd Nederlands). Dit is de taal die we hier op school spreken. 
Sommige mensen spreken geen dialect en voor hen is de standaardtaal de enige taal die ze dagelijks gebruiken.
ACCENT
  • Klank is anders, woord is hetzelfde;
  • 'Zangerige' Limburger die Nederlands spreekt;
  • Vervormen van een taal op je eigen manier;
  • Grammatica is gelijk aan de standaardtaal.
DIALECT
  • Variant op de standaardtaal;
  • Eigen woordenschat, klanken en grammatica;
  • Gebruikt in een bepaalde regio;
  • De woordvolgorde kan anders zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Noem zoveel mogelijk dialecten die gesproken worden in Nederland.

Slide 10 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe leer je dialect?
  • Van huis uit meegekregen (via je ouders);
  •  Geleerd op eigen initiatief.

Slide 12 - Tekstslide

Optie 1 is de makkelijkste optie. Dit is in veruit de meeste gevallen ook hoe mensen in aanraking komen met dialect.

Optie 2 is lastiger, er zijn tegenwoordig LT2 (Limburgs als tweede taal) docenten die je kunnen helpen om Limburgs dialect te leren. Dit is nog relatief nieuw en gebeurt nog bijna niet.
Raad het dialect
  • Je hoort 10 keer een fragment.
  • Schrijf op je blaadje waar dit dialect vandaan komt (een provincie of gebied)
  • Probeer woorden te herkennen. Schrijf woorden op die je uit het dialect herkent. Wat betekent het woord?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden 
1. Stellingwerfs (ook gesproken in westelijk Drenthe)
2. Midden-Limburg (omgeving Roermond)
3. Zuid-Hollands (Rotterdams)
4. Achterhoeks (Twents-Graafschaps)
5. Gronings (Oldambt)
6. West-Vlaams (Sluis)
7. Westfries (Noord-Holland)
8. Veluws (West-Veluws)
9. Zeeuws (Duiveland)
10. Fries (West-Terschellings)

Slide 15 - Tekstslide

.
Maak je eigen memory
  • Je krijgt per tweetal 20 witte kaartjes.
  • Zoek samen woorden in het dialect met hun betekenis.
  • Schrijf op een kaartje het dialectwoord, op een ander kaartje de betekenis. 
  • Schrijf goed leesbaar en netjes.
  • Heb je 20 kaartjes ingevuld? Speel memory! Leg de kaartjes op tafel. Draai er twee om. Zoek de betekenis bij het woord.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
  • Zet je naam op je ticket
  • Vul je exit-ticket in. 
  • Bedenk 1 goed antwoord.
  • Kleur die letter
  • Bedenk 3 foute antwoorden
  • Lever je ticket in
Wat is standaardtaal?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies