Lessenserie dialect

Nederlands
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
  • Leerdoelen benoemen
  • Introductie: Filmpje
  • Wat is de standaardtaal?
  • Wat zijn de verschillen tussen accenten en dialecten?
  • Hoe leer je dialect?
  • "Wat hoort bij elkaar?" 
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Je weet wat een dialect is;
  • Je weet wat een standaardtaal is;
  • Je kunt het verschil tussen een accent en dialect uitleggen;
  • Je kunt aangeven hoe je dialect leert;
  • Je kunt aangeven of het spreken van een dialect voordelig is;
  • Je ziet de verschillen tussen hetzelfde woord in verschillende dialecten.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat viel je op in het filmpje?

Slide 5 - Woordweb

Ga met de leerlingen het gesprek aan over het filmpje.
- Wat valt je op?
- Welke dialecten heb je gehoord?
- Vind je dat Jochem Myjer de dialecten goed kan nadoen?
Ik spreek dialect
Ja
Nee

Slide 6 - Poll

Ga met de leerlingen in gesprek over:
- Wanneer spreek je dialect?
- Hoe heb je het dialect geleerd?
- Wanneer spreek je absoluut geen dialect?
- Schrijf je ook wel eens dialect?
- Spreken veel mensen in je directe omgeving (ouders, vrienden) dialect?
Wat is de standaardtaal?
  • Nederlands zoals je het op school leert;
  • Verzameling van afspraken over hoe we zinnen en woorden schrijven en uitspreken;
  • De standaardtaal verandert. Er verdwijnen woorden en er komen nieuwe woorden bij. 

Slide 7 - Tekstslide

De standaardtaal is het ABN (algemeen beschaafd Nederlands). Dit is de taal die we hier op school spreken. 
Sommige mensen spreken geen dialect en voor hen is de standaardtaal de enige taal die ze dagelijks gebruiken.
ACCENT
  • Klank is anders, woord is hetzelfde;
  • 'Zangerige' Limburger die Nederlands spreekt;
  • Vervormen van een taal op je eigen manier;
  • Grammatica is gelijk aan de standaardtaal.
DIALECT
  • Variant op de standaardtaal;
  • Eigen woordenschat, klanken en grammatica;
  • Gebruikt in een bepaalde regio;
  • De woordvolgorde kan anders zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Noem zoveel mogelijk dialecten die gesproken worden in Nederland.

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe leer je dialect?
  • Van huis uit meegekregen (via je ouders);
  •  Geleerd op eigen initiatief.

Slide 11 - Tekstslide

Optie 1 is de makkelijkste optie. Dit is in veruit de meeste gevallen ook hoe mensen in aanraking komen met dialect.

Optie 2 is lastiger, er zijn tegenwoordig LT2 (Limburgs als tweede taal) docenten die je kunnen helpen om Limburgs dialect te leren. Dit is nog relatief nieuw en gebeurt nog bijna niet.
Raad het dialect
  • Je hoort 10 keer een fragment.
  • Schrijf op je blaadje waar dit dialect vandaan komt (een provincie of gebied)
  • Probeer woorden te herkennen. Schrijf woorden op die je uit het dialect herkent. Wat betekent het woord?

Slide 12 - Tekstslide

Optioneel: 
Na 10 minuten als leerlingen die lastig vinden ze nog 5 minuten met mobiele telefoon laten werken. Zo kunnen ze de woorden nog opzoeken.

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden 
1. Stellingwerfs (ook gesproken in westelijk Drenthe)
2. Midden-Limburg (omgeving Roermond)
3. Zuid-Hollands (Rotterdams)
4. Achterhoeks (Twents-Graafschaps)
5. Gronings (Oldambt)
6. West-Vlaams (Sluis)
7. Westfries (Noord-Holland)
8. Veluws (West-Veluws)
9. Zeeuws (Duiveland)
10. Fries (West-Terschellings)

Slide 14 - Tekstslide

Optioneel: 
Na 10 minuten als leerlingen die lastig vinden ze nog 5 minuten met mobiele telefoon laten werken. Zo kunnen ze de woorden nog opzoeken.
Spel: wat hoort bij elkaar?
  • Je krijgt in totaal 54 kaartjes.
  • Zoek de drie goede kaartjes bij elkaar.
  • Je maakt drie rijen: één rij met rode kaartjes (Nederlandse woorden), één rij met groene kaartjes (dialectwoorden) en één rij met zwarte kaartjes (het dialect).
  • Werk samen met je buurman/buurvrouw.
  • Overleg op fluistertoon.

Slide 15 - Tekstslide

Optioneel: 
Na 10 minuten als leerlingen die lastig vinden ze nog 5 minuten met mobiele telefoon laten werken. Zo kunnen ze de woorden nog opzoeken.
Afsluiting
  • Wat is een dialect?
  • Wat is een accent?
  • Wat is de standaardtaal?
  • Welk dialectwoord vond je het leukste/grappigste?
  • Welk dialect zou je wel willen leren spreken? 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Agenda les 2
  • Quizje - wat weet je nog?
  • Wanneer gebruik je dialect?
  • Zijn er voordelen voor aan het gebruik van dialect?
  • Zijn er nadelen aan het gebruik van dialect?
  • Filmpje: uitschelden en uitlachen
  • Opdracht: dialectgebruik, gepast of niet?
  • Afsluiting/terugkoppeling

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een standaardtaal?
A
De taal die je ouders spreken
B
Het ABN (algemeen beschaafd Nederlands)
C
De taal die je op school leert.
D
De taal die je dagelijks spreekt.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is géén kenmerk van een accent?
A
Er is een eigen spelling en grammatica.
B
De klank is anders, woord is hetzelfde.
C
Je vervormt de taal op je eigen manier.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun je dialect leren, ook als je het vanuit je ouders niet hebt meegekregen?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je dialect?
  • Persoonlijke contacten met vrienden en familie die ook dialect spreken;
  • Als je in een informele situatie bent en je weet dat je gesprekspartner ook dialect spreekt en verstaat; 
  • Niet: op school in de lessen.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordelen
  • De executieve functies (werkgeheugen, aandacht, planning) zijn beter ontwikkeld;
  • 'Plat praoten' is een aanwinst in de zorg: berichten worden beter begrepen. 

Slide 22 - Tekstslide

Zij ziet ook dat 'plat praoten' een aanwinst is in de zorg: "Met name als cliënten vervelende boodschappen krijgen, is het fijn als dat in hun 'moedertaal' gebeurt. Die berichten worden dan beter opgenomen. Het verbindt mensen op zo'n moment."

Nadelen
  •   Een kleinere woordenschat in de standaardtaal;
  • Niet serieus genomen worden. Vooral veel Limburgers geven aan dat het ze overkomt.

Slide 23 - Tekstslide

Over het laatste punt gaat het filmpje op de volgende slide. 

Slide 24 - Video

Ga na afloop met de leerlingen in gesprek, vind je het normaal dat je word uitgelachen om je dialect of accent?
Opdracht: dialectgebruik
  • Je krijgt een blaadje met 4 situaties.
  • Geef aan of je dialect zou gebruiken of niet.
  • Schrijf in één zin op waarom je hiervoor kiest.
  • Schrijf kort het gesprekje uit hoe je dit zou voeren.
  • Overleg met je buurman/buurvrouw.
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Na afloop van de opdracht haal je enkele leerlingen naar voren met wie je het gesprekje voert, in het Nederlands of in het dialect. 
Na afloop van het gesprekje voor de klas beslis je samen met de klas of het gesprek inderdaad in het dialect mag of dat het toch in het Nederlands moet.
Afsluiting
  • Wanneer gebruik je dialect?
  • Welke voordelen zitten er aan het spreken van dialect?
  • Welke nadelen zitten er aan het spreken van dialect? 
  • Denk je nu meer na over het gebruik van dialect in een bepaalde situatie?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies