Verzekeringnemer => persoon die verzekering sluit bij de verzekeraar
Slide 18 - Tekstslide
Wat wordt bedoeld met de "verzekerde"?
Zijn "verzekeringnemer" en "verzekerde" hetzelfde?
Slide 19 - Tekstslide
Voorbeeld = ziektekostenverzekering Gezin =>ouders met minderjarige kinderen
Verzekeringnemer => de ouder die verzekeringsovereenkomst sluit
Verzekerden => de gezinsleden die verzekerd zijn
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Art. 7: 944 BW schadeverzekering
Vergoedt de vermogensschade van verzekerde.
Keert deze altijd uit?
Slide 23 - Tekstslide
Noem drie voorbeelden van een schadeverzekering
Slide 24 - Open vraag
Art. 7:960 BW
Indemniteitsbeginsel
Zoek op in het wetboek
Slide 25 - Tekstslide
Art. 7: 964 BW sommenverzekering
Verzekering waarbij het niet uitmaakt of met de uitkering schade wordt vergoed.
Is schade wel een voorwaarde voor een uitkering?
Slide 26 - Tekstslide
Noem een voorbeeld van een sommenverzekering
Slide 27 - Open vraag
Sommenverzekeringen
Levensverzekering => bij in leven zijn van verzekerde op een bepaalde datum, betaalt de verzekeraar een bedrag (pensioen)
Overlijdensrisico verzekering => als verzekerde voor een bepaalde datum overlijdt, betaalt de verzekeraar een bedrag
Arbeidsongeschiktheidsverzekering => als verzekerde arbeidsongeschikt raakt, betaalt de verzekeraar een bedrag per dag (maand)
Slide 28 - Tekstslide
Persoonsverzekering
Artikel : 7:925 lid 2
Schade- of sommenverzekering?
Slide 29 - Tekstslide
Persoonsverzekering
Is of een schade- of sommenverzekering
Zorgverzekering schadeverzekering
Levensverzekering sommenverzekering
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
De persoon die een verzekering sluit met de verzekeraar is:
A
de verzekerde
B
de verzekeringnemer
Slide 32 - Quizvraag
Een verzekering is een kansovereenkomst. Dit betekent dat:
A
de verzekerde de premie moet betalen
B
er sprake moet zijn van een onzeker voorval
C
de verzekeringnemer de premie moet betalen
D
de verzekeraar gedekte schade moet betalen
Slide 33 - Quizvraag
Een verzekering is een:
A
formele, onbenoemde, wederkerige overeenkomst om baat
B
vormvrije, benoemde, eenzijdige overeenkomst om niet
C
formele, onbenoemde, eenzijdige, overeenkomst om baat
D
vormvrije, benoemde, wederkerige overeenkomst om baat
Slide 34 - Quizvraag
Een schadeverzekering vergoedt:
A
immateriële schade van verzekerde
B
vermogensschade van verzekerde
C
affectieschade van verzekerde
Slide 35 - Quizvraag
Het kenmerk van een sommenverzekering is dat:
A
met de uitkering de vermogensschade van de verzekerde wordt vergoed
B
de verzekeraar altijd een uitkering aan de verzekerde betaalt
C
het niet uitmaakt of met de uitkering schade wordt vergoed
Slide 36 - Quizvraag
Je kunt drie categorieën verzekeren, welke van onderstaande is dat niet?
A
Materiële bezittingen
B
Vermogen
C
Psychisch
D
Gezondheid
Slide 37 - Quizvraag
Welk risico moet je verplicht verzekeren?
A
Aansprakelijkheid
B
Rechtsbijstand
C
Verkeer
D
Ziektekosten
Slide 38 - Quizvraag
Wat is het idemniteitsbeginsel?
A
Dat je altijd je verzekerde bedrag krijgt uitgekeerd
B
Dat je nooit meer dan de daadwerkelijke schade krijgt uitgekeerd
C
Dat je meer krijgt uitgekeerd dan de daadwerkelijke schade
D
Dat je altijd minder krijgt uitgekeerd dan de daadwerkelijke schade
Slide 39 - Quizvraag
Twee stellingen, wat is juist? 1. Een sommenverzekering keert een bedrag uit dat op voorhand is bepaald als iets zich voordoet. 2. Een persoonsverzekering kan óók een sommenverzekering zijn.
A
Beide stellingen zijn juist
B
Alleen stelling 1 is juist
C
Alleen stelling 2 is juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 40 - Quizvraag
Twee stellingen, wat is juist? 1. Bij onderverzekering krijg je als verzekerde minder dan de daadwerkelijke schade uitgekeerd. 2. Bij oververzekering krijg je als verzekerde meer dan de daadwerkelijke schade uitgekeerd.