Week 5




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 5

timer
1:30
oefenen SO Spelling (planning in NN)
Reader werkwoordspelling
Oefentoets
taken afronden
Schrijfschrift op orde 
Pizza-boekverslag 

Je leert:
- Ik weet de regels van de spelling van (Engelse) leenwoorden 
- Ik weet hoe ik de persoonsvorm correct kan vervoegen
- Ik weet hoe ik het voltooid en onvoltooid deelwoord schrijf
- Ik weet hoe ik de werkwoordstijd van de zin vast kan stellen


Klaar?
- persoonlijke taak
- puzzel





Vandaag:
- toets en boekverslag
- zelfstandig werken (keuze uit blauwe taken)

Je legt klaar:
iPad in de aanslag (e-book)

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 5

timer
1:30
oefenen SO Spelling (planning in NN)
Reader werkwoordspelling
Oefentoets
taken afronden
Schrijfschrift op orde 
Pizza-boekverslag 

Je leert:
- Ik weet de regels van de spelling van (Engelse) leenwoorden 
- Ik weet hoe ik de persoonsvorm correct kan vervoegen
- Ik weet hoe ik het voltooid en onvoltooid deelwoord schrijf
- Ik weet hoe ik de werkwoordstijd van de zin vast kan stellen


Klaar?
- persoonlijke taak
- puzzel





Vandaag:
- toets en boekverslag
- zelfstandig werken (keuze uit blauwe taken)

Je legt klaar:
iPad in de aanslag (e-book)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

afmaken!
De Brug Spelling - werkwoorden: 1, 2, 3, 4, 5
H2 Spelling - leenwoorden: 1, 2, 3
H2 Spelling - werkwoorden: 1, 2, 3, 4

Slide 2 - Tekstslide

De Brug - Spelling Werkwoorden
Damian Milan Pascal Mathijs

H2 leenwoorden
Damian Milan Mathijs

H2 werkwoorden
Damian Milan Pascal Stijn Kian Mathijs Julius

Schrijfschrift
Damian Stijn

Pizza
Hamzah Mathijs Milan
Engelse werkwoorden
  • Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden
  • Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
  • Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden

  • Engelse werkwoorden vervoeg je zoveel mogelijk als Nederlandse werkwoorden!
    Je gebruikt dus dezelfde regels.


  • Engelse werkwoorden hebben soms een afwijkende ik-vorm:
paintball, delete, race (vanwege de uitspraak)
scoor, promoot -(vanwege de o-klank)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De leerling ... het document gisteren op haar Chromebook.
(saven)
A
savde
B
savede
C
savete
D
savte

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zit dat?
  • De stam van het werkwoord saven = saven - en = sav
  • De v van sav zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den
  • Je plakt -de(n) achter de ik-vorm (save)

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de meeste werkwoorden werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

maar..... let op goed de uitspraak           -n

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:

1. Peter ................................... (scrollen) door zijn e-mails.
2. Voor dat project ................................... (researchen) ik vorige week in de databank.
3. Maxime................................... (stressen, vt) flink na zijn toets.
4. Heb jij vorige week ook ................................... (flyeren)?
5. Mijn moeder ................................... (recyclen) alles.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Link

https://www.meesterklaas.nl/quiz/d-of-t
Maak een screenshot van de door jou gemaakte quiz waarop je score in beeld is.
timer
7:00

Slide 11 - Open vraag

Score van 90% of hoger, dan mag je kiezen of je mee doet of dat je de les zelfstandig doorneemt.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.

  • Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul bij iedere zin de juiste vorm van de persoonsvorm in tegenwoordige tijd in:

1. Mijn ouders ............................. (afspreken) met mijn oma.
2. De groep studenten ............................. (vinden) dat de docent geen fijne uitleg ............................. (geven).
3. ............................. (horen) je wel wat je zegt?
4. ............................ (begrijpen) je vader het probleem?
5. Sanne ............................. (worden) morgen 18 jaar.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!

  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul bij iedere zin de juiste vorm van de persoonsvorm in verleden tijd in:

1. Mijn ouders ............................. (wachten) gisteren twee uur voordat zij naar binnen ............................. (mogen).
2. Hij ............................. (fronsen) zijn wenkbrauwen toen zij zo ............................. (binnenkomen).
3. Sanne en Daan ............................. (plonzen) gelijk in het water toen ze bij het zwembad ................... (arriveren).
4. Messi ............................. (vergroten) zijn kans op scoren.
5. Hij ............................. (branden) zijn hand tijdens het kerstdiner.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is het werkwoord dat aangeeft dat iets is afgelopen

Je herkent het voltooid deelwoord aan: 
  • Omdat je de PV al uit de zin hebt gehaald, weet je dat de andere vervoegde werkwoorden voltooid deelwoorden zijn.
  • De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
  • Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
  • Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Benoem de voltooid deelwoorden uit de onderstaande zinnen:
1. Raad eens wat er vandaag is gebeurd.
2. Ik heb de beschimmelde kaas maar weggegooid.
3. Waarom heb jij die gele aansteker niet bewaard?
4. Mijn ouders verhuizen onze spullen vandaag naar het nieuwe huis.
5. Bladluis wordt vaak met water en spiritus bestreden.
6. Tijdens het feest verandert Sofie nog van outfit: ze heeft er minstens drie bij zich.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord 
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden). Deze moet je kennen.

  2. Voltooid deelwoord op -t of -d (zwakke werkwoorden).Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je 't ex kofschip. Je kan ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord. 


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:

1. Wij zijn gisteren ................................ (bellen) door de directeur.
2. Je bent in elk geval goed ................................ (verzekeren)!
3. Hoe is het mogelijk dat jij wel je cijfer hebt ................................ (krijgen)?
4. Het gebeurt wel vaker dat hij verkeerd wordt ................................ (aanmelden).
5. Is dat écht wat er is ................................ (gebeuren)?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies