naamvallen: regels (4hv)

naamvallen - regels:
wanneer gebruik je welke naamval
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

naamvallen - regels:
wanneer gebruik je welke naamval

Slide 1 - Tekstslide

welk zinsdeel staat in de 1e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling

Slide 2 - Quizvraag

welk zinsdeel staat in de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling

Slide 3 - Quizvraag

welk zinsdeel staat in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling

Slide 4 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de voorzetsels:
bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval

Slide 5 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de voorzetsels:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval

Slide 6 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de voorzetsels:
an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval

Slide 7 - Quizvraag

3e naamval
4e naamval
tijd
plaats
beweging
figuurlijk gebruik: na auf / über
figuurlijk gebruik: na an/hinter/in/neben/unter/vor/zwischen

Slide 8 - Sleepvraag

welke naamval krijg je een tijdbepaling zonder voorzetsel
(volgende week/vorig jaar/komende maand)
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 9 - Quizvraag

M
V
O
MV
1e naamval

dem
der
dem
die
das
den
die
den

Slide 10 - Sleepvraag

M
V
O
MV
4e naamval

dem
der
dem
die
das
den
die
den

Slide 11 - Sleepvraag

M
V
O
MV
4e naamval

dem
der
dem
die
das
den
die
den + n

Slide 12 - Sleepvraag

Welk zinsdeel is het dikgedrukte woord?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag