Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
lowanstart thema 3 mijn, jouw, uw
lowanstart thema 3
mijn, jouw, uw
1 / 38
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Nederlands
ISK
In deze les zitten
38 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
3 videos
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
lowanstart thema 3
mijn, jouw, uw
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Wat is dit?
A
u
B
ik
C
jullie
D
wij
Slide 3 - Quizvraag
Wat is dit?
A
jij
B
u
C
jullie
D
hij
Slide 4 - Quizvraag
Wat is dit?
A
zij
B
u
C
ik
D
hij
Slide 5 - Quizvraag
Wat is dit?
A
zij
B
u
C
jullie
D
wij
Slide 6 - Quizvraag
Wat is dit?
A
ik
B
hij
C
u
D
wij
Slide 7 - Quizvraag
Wat is dit?
A
ik
B
zij
C
wij
D
u
Slide 8 - Quizvraag
Wat is dit?
A
ik
B
hij
C
wij
D
zij
Slide 9 - Quizvraag
Wat is dit?
A
jij
B
jullie
C
wij
D
u
Slide 10 - Quizvraag
Lees de zin. Wat is goed?
Slide 11 - Tekstslide
Welke zin is goed?
A
Wij lopen op straat.
B
Jij loopt op straat.
C
Jullie lopen op straat.
D
U loopt op straat.
Slide 12 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
U bent een oma.
B
Jij bent een oma.
C
Jullie zijn een oma.
D
Hij is een oma.
Slide 13 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Wij zijn op school.
B
Jij bent op school.
C
Zij is op school.
D
Ik ben op school.
Slide 14 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Hij is een meisje.
B
Wij zijn een meisje.
C
Zij is een meisje.
D
Jullie zijn een meisje.
Slide 15 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Jullie hebben een tas.
B
Hij heeft een tas.
C
Ik heb een tas.
D
U heeft een tas.
Slide 16 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
U loopt naar school.
B
Wij lopen naar school.
C
Zij loopt naar school.
D
Jij loopt naar school.
Slide 17 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Hij kijkt televisie.
B
U kijkt televisie.
C
Wij kijken televisie.
D
Zij kijkt televisie.
Slide 18 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
U leest een boek.
B
Hij leest en boek.
C
Ik lees een boek.
D
Zij lezen een boek.
Slide 19 - Quizvraag
Bekijk de video.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Lees de zin. Welke zin is goed?
A
Ik heb een boek.
B
Ik hebben een boek.
C
Ik heeft een boek.
D
Ik heeften een boek.
Slide 22 - Quizvraag
Lees de zin. Welke zin is goed?
A
Zij heeft een tas.
B
Zij hebben een tas.
C
Zij heb een tas.
D
Zij hebten een tas.
Slide 23 - Quizvraag
Lees de zin. Welke zin is goed?
A
Zij heb een dochter.
B
Zij hebt een dochter.
C
Zij hebben een dochter.
D
Zij heeft een dochter.
Slide 24 - Quizvraag
Lees de zin. Welke zin is goed?
A
Wij heb een oma.
B
Wij hebben een oma.
C
Wij heeft een oma.
D
Wij hebt een oma.
Slide 25 - Quizvraag
Lees de zin. Welke zin is goed?
A
Hij heeft twee broers.
B
Hij hebben twee broers.
C
Hij heb twee broers.
D
Hij hebt twee broers.
Slide 26 - Quizvraag
Lees de zin. Welke zin is goed?
A
Jullie heeft vijf kleinkinderen.
B
Jullie heb vijf kleinkinderen.
C
Jullie hebt vijf kleinkinderen.
D
Jullie hebben vijf kleinkinderen.
Slide 27 - Quizvraag
Lees de zin. Welke zin is goed?
A
U heeft een neef.
B
U hebben een neef.
C
U heb een neef.
D
U hebten een neef.
Slide 28 - Quizvraag
Bekijk de video.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
Hij heeft een bal.
Het is .......... bal.
A
Het is mijn bal.
B
Het is zijn bal.
C
Het is jouw bal.
D
Het is onze bal.
Slide 31 - Quizvraag
Zij hebben een hond.
Het is ..... hond.
A
Het is jullie hond.
B
Het is mijn hond.
C
Het is zijn hond.
D
Het is hun hond.
Slide 32 - Quizvraag
U heeft een kopje koffie.
Het is ...... kopje koffie.
A
Het is zijn kopje koffie.
B
Het is uw kopje koffie.
C
Het is ons kopje koffie.
D
Het is jouw kopje koffie.
Slide 33 - Quizvraag
Wij hebben een fiets.
Het is ..... fiets.
A
Het is onze fiets.
B
Het is mijn fiets.
C
Het is jullie fiets.
D
Het is haar fiets.
Slide 34 - Quizvraag
Ik heb een koptelefoon.
Het is ..... koptelefoon.
A
Het is jouw koptelefoon.
B
Het is jullie koptelefoon.
C
Het is mijn koptelefoon.
D
Het is uw koptelefoon.
Slide 35 - Quizvraag
Jullie hebben een paarse auto.
Het is .........
paarse auto.
A
Het is haar paarse auto.
B
Het is jullie paarse auto.
C
Het is zijn paarse auto.
D
Het is uw paarse auto.
Slide 36 - Quizvraag
Jij hebt groen haar.
Het is ......haar.
A
Het is mijn haar.
B
Het is jullie haar.
C
Het is jouw haar.
D
Het is hun haar.
Slide 37 - Quizvraag
Zij heeft een boek.
Het is ..... boek.
A
Het is zijn boek.
B
Het is haar boek.
C
Het is ons boek.
D
Het is jullie boek.
Slide 38 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
NT2 Passief
Januari 2022
- Les met
35 slides
frans
Voortgezet speciaal onderwijs
les 20 bijvoeglijk naamwoord
November 2023
- Les met
29 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Spelling: thema 3
13 dagen geleden
- Les met
27 slides
Spelling
Lager onderwijs
Groep 5-6 | taal | voegwoorden
Augustus 2024
- Les met
47 slides
door
NTC DEF@ctO nl E.E
Nederlands
Taal
+2
Basisschool
Groep 5,6
NTC DEF@ctO nl E.E
3 oktober thema 3 lowanstart
Januari 2021
- Les met
17 slides
nt2
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
bezittelijke voornaamwoorden
December 2023
- Les met
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Voorzetsels: thema verkeer
April 2024
- Les met
23 slides
NT2
Secundair onderwijs
TH2: Taalverzorging: grammatica: voorbeeldzinnen
Februari 2023
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2