1B H6 grammaire Werkwoord ALLER en FUTUR PROCHE

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Bonjour & bienvenue!

Bonjour & bienvenue!

Programme d'aujourd'hui

1. Herhaling leerstof (een vraag stellen)
   
2. werkwoord : Aller (gaan)
3. Exercices 

Wat weet je nog van 

vragen stellen in het Frans? 

Een vraag stellen en français

1. Zet een vraagteken achter de zin:
   Ton chien s'appelle Chico.  > Ton chien s'appelle Chico?
   
   
2. Gebruik een vraagwoord

Vraagwoorden, neem ze even in je op....

où = waar

quand = wanneer

comment = hoe

combien = hoeveel

pourquoi = waarom

qui = wie

qu’est-ce que = wat

Welk vraagwoord ontbreekt in de zin:
Tu vas en vacances ....... ?

< Je vais à Paris >

Schrijf eens een vraag op in het Frans met het vraagwoord 'Où'

Welk vraagwoord ontbreekt in de zin:
C'est ........... ton anniversaire ?

< Mon anniversaire c'est le six avril>

Welk vraagwoord ontbreekt in de zin:
........... tu regardes à la télévision ?

< Je regarde un film intéressant . >

vul het juiste vraagwoord in:
......................... tu t'appelles?

Vul het juiste vraagwoord in.

C'est _______? C'est ma copine.

ALLER (=gaan)

Onregelmatige ww

Dit type werkwoorden moet je altijd uit je hoofd leren.

Jullie kennen al: avoir (hebben) + être (zijn)

Daar komt nu bij: aller (gaan)

De vormen van ALLER (gaan)

Je vais

Tu vas

Il/elle/on va

Nous allons

Vous allez

Ils/elles vont

ik ga

jij gaat

hij gaat

zij gaat

wij/we gaan

u gaat/jullie gaan

zij gaan

nous allons

tu vas

ils vont

vous allez

on va

elles vont

je vais

il va

elle va

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.

1. vais
2. vas
3. va
4. allons

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.

1. vas
2. allons
3. va
4. allez

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.

1. vais
2. vas
3. va
4. vont

Vertaal in het Frans:
Zij gaat

1. je vais
2. tu vas
3. il va
4. elle va

Vertaal in het Frans:
Wij gaan

1. tu vas
2. il va
3. nous allons
4. ils vont

Vertaal in het Frans:
Ik ga

1. je vais
2. tu vas
3. il va
4. ils vont

Vertaal in het Frans:
Zij gaan

1. elle va
2. il va
3. elles vont
4. ils vont

Vertaal in het Frans:
Nous (gaan) à vélo.

Vertaal in het Frans:
Michelle (gaat) en bus.

Vertaal in het Frans:
Tu (gaat) à Lyon.

Vertaal in het Frans:
Monsieur, vous (gaat) à pied.

Vertaal in het Frans:
Mila et Patrick (gaan) en train.

Vertaal in het Frans:
Demain je (ga) en voiture.

Futur proche

Praten over de nabije toekomst!

Hoe maak je de futur proche?

Heel makkelijk! Het is een vorm van ALLER (=gaan) + heel ww.

Bijvoorbeeld:

 Ik ga werken = Je vais travailler

Jij gaat wonen = Tu vas habiter

Je kunt dus voortaan ook vertellen wat je gaat doen! 

Vertaal:
U gaat praten

Vertaal:
Hij gaat eten.

Vertaal:
Jij gaat geven.

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? 

Opdracht 1: vocabulaire

- Vertaal de woorden van het Nederlands naar het Frans.

- Vertaal de woorden van het Frans naar het Nederlands

- Zet de Franse woorden in de juiste zin.

Opdracht 2: grammaire

- Kun je het bijvoeglijk naamwoord gebruiken

- kun je een vraag stellen

-het werkwoord aller en de futur proche 

- het werkwoord prendre (nemen) présent / passé composé

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (2)

Opdracht 3: phrases clés

-H5  & G :kun je iemand beschrijven/

- H6 C & G : kun je de weg vragen/ kun je vertellen waar je woont en wat je gaat doen

Leerdoelen bij deze bron:

- Je kent alle vormen van ALLER uit je hoofd.

- Je weet hoe je de FUTUR PROCHE moet gebruiken.

Maak nu de opdrachten van bron H in Grandes Lignes online.