In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen 11.3
- Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap komt die je ouders niet hebben.
- Je kunt genotypen noteren.
- Je kunt uitleggen wat een intermediaire kruising is en deze kruising noteren.
Boek blz 103 t/m 111
Slide 2 - Tekstslide
Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap komt die je ouders niet hebben.
2 ouders met donker haar krijgen een zoon met rood haar. Hoe kan dat?
- Moeder heeft 2 genen voor haarkleur, bruin en rood.
- Vader heeft 2 genen voor haarkleur, bruin en rood.
- Vader geeft rood door, moeder geeft rood door.
Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap kan komen die je ouders niet hebben.
Lees blz 104 goed door, bekijk de afbeelding.
Slide 3 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?
Slide 4 - Open vraag
Leg uit waarom je altijd 2 genen hebt die voor een bepaalde eigenschap zorgen (bv haarkleur).
Slide 5 - Open vraag
Hiernaast zie je een afbeelding waarin via het genotype wordt uitgelegd hoe het kan dat 2 ouders met donker haar een kind krijgen met rood haar.
Juist of onjuist
In de zaadcellen van de jongen kunnen zowel het gen voor donker als voor rood voorkomen
A
juist
B
onjuist
C
niet te zeggen
Slide 6 - Quizvraag
Homozygoot & heterozygoot
De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.
De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. Rood haar is het recessieve gen.
Hoe noem je de verschillende genotypen die voorkomen?
Lees blz 104 goed door.
Slide 7 - Tekstslide
Hoe zijn de ouders van de jongen aan het gen voor rood haar gekomen?
Slide 8 - Open vraag
Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de vader, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen
Slide 9 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de zoon, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen
Slide 10 - Quizvraag
De vader is Heterozygoot voor haarkleur. Zijn haar is bruin. Wat is het dominante gen?
A
Bruin
B
Rood
C
Bruin en rood
D
Geen van beiden
Slide 11 - Quizvraag
Je kunt genotypen noteren.
Een dominant gen komt altijd tot uiting in het fenotype.
Een recessief gen komt alleen tot uiting in het fenotype als er 2 aanwezig zijn.
blz 107
Slide 12 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding hiernaast. De vader is heterozygoot voor de haar kleur bruin. Hoe noteer je dit?
A
AA
B
Aa
C
aa
Slide 13 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van deze jongen?
A
Homozygoot dominant AA
B
Heterozygoot
Aa
C
Homozygoot ressecief
aa
D
Homozygoot dominant
aa
Slide 14 - Quizvraag
Noteer het genotype van de moeder. Vermeld erbij of het om homozygoot of heterozygoot gaat.
Slide 15 - Open vraag
Genotypen noteren
Dominant gen - hoofdletter
Recessief gen - kleine letter
AA = homozygoot dominant
Aa = heterozygoot
aa = homozygoot recessief
Leren
Slide 16 - Tekstslide
Je kunt uitleggen wat een intermediaire kruising is en deze kruising noteren.
Een homozygote witte bloem geeft samen met een homozygote rode bloem een heterozygote bloem met ander uiterlijk. Hoe kan dat?
Homozygoot wit (Kw)
Homozygoot rood (Kr)
Geeft een Heterozygoot roze bloem, genotype KwKr
Er is geen dominant gen, beiden komen tot uiting in het fenotype.
Je kunt uitleggen wat een intermediaire kruising is en deze kruising noteren.
Lees blz 109 goed door.
Slide 17 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding hiernaast. Wat is het dominante gen?
A
Zwart
B
Wit
C
Beiden
D
Geen
Slide 18 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van de haan?
A
Zwart
B
AzAz
C
AA
D
Homozygoot
Slide 19 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van het kuiken?
A
Grijs
B
AzAw
C
AA
D
Heterozygoot
Slide 20 - Quizvraag
Een cavia met langhaar paart met een cavia met kort haar. Het jong heeft half lang haar. a:Wat kun je zeggen over de eigenschap haarlengte bij cavia's? b: Noteer van beide cavia's het genotype.
Slide 21 - Open vraag
Verwerken!
Werkboek vragen maken:
11.3 vraag 1 t/m 15
Volgende les:
Terugblik §11.3 uitleg leerdoelen §11.4
Verstandig om te doen:
- Begrippenlijst maken
- Mindmappen / samenvatten
timer
10:00
Slide 22 - Tekstslide
Ruim je spullen op:
De eigenschap voor vaste oorlellen is recessief. Welke type oorlellen heb jij? Noteer op je blaadje: - Welke fenotype heb je? - Welke genotype kun je hebben? (kunnen er meerdere zijn) Zet je naam op het blaadje en lever in.
Beantwoord op het papiertje voor je de volgende vraag: