In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
De Franse Revolutie
oefentoets
Slide 1 - Tekstslide
Leren voor toets
Slide 2 - Tekstslide
Wat betekent 'Absoluut vorst'
A
Het is -100 graden buiten
B
Een regent met alle macht
C
De koning heeft de volledige macht
D
De koning moet zijn macht delen
Slide 3 - Quizvraag
Edelen
Geestelijken
Boeren & Burgers
Slide 4 - Sleepvraag
Wat wordt er bedoelt met de 'Verlichting' ?
A
Een lamp of kaars dat brand en licht geeft
B
Nieuwe denkbeelden en de ideeën over de maatschappij en regering
C
Nieuwe denkbeelden en ideeën over de regering van Frankrijk
D
nieuwe denkbeelden en de ideeën over de maatschappij
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent 'Revolutie'
A
Een snelle verandering die grote gevolgen heeft voor de samenleving.
B
Een snelle verandering die kleine gevolgen heeft voor de samenleving.
C
Een langzame verandering die grote gevolgen heeft voor de samenleving.
D
Een langzame verandering die kleine gevolgen heeft voor de samenleving.
Slide 6 - Quizvraag
In welk jaar brak de Franse revolutie uit?
A
1629
B
1789
C
1804
D
1555
Slide 7 - Quizvraag
Waaruit haalde men vóór de Verlichting kennis vandaan?
A
De Paus en filosofen
B
Bijbel en de Kerk
C
Griekse en Romeinse filosofen
D
Bijbel en wetenschappers
Slide 8 - Quizvraag
Wat speelde behalve de Verlichting een belangrijke rol in het beginnen van de revolutie?
A
Misoogsten en belastingverhoging
B
Oprichting van Nationale Vergadering
C
Onthoofding van Lodewijk XVI
D
Oorlog met Nederland
Slide 9 - Quizvraag
Bij welke stand hoort een bisschop?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 10 - Quizvraag
Vroeger
Later
Slide 11 - Sleepvraag
Slide 12 - Tekstslide
Je ziet een Franse spotprent uit 1789. Welke uitspraak over de tekening is waar?
Gebruik de bron
A
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat het goed is om de derde stand hard te laten werken.
B
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand wordt uitgebuit door de eerste en de tweede stand.
C
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand lui is en harder zou moeten werken.
D
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand bestaat uit verstandige mensen die anderen voor zich laten werken.
Slide 13 - Quizvraag
Zet de zinnen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
LodewijkXIV laat het paleis in Versailles bouwen
Lodewijk XIV laat het edict van Nantes ongeldig verklaren
Het volk kwam in opstand tegen een belastingverhoging. Lodewijk en Anna moesten uit Parijs vluchten.
Lodewijk XIV werd officiëel gekroond en hij besluit om helemaal alleen te regeren.
Anna van Oostenrijk regeerde als regentes namens haar zoon Lodewijk XIV
Slide 14 - Sleepvraag
Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers en niet bij absolute vorsten
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen; 2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters; 3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen; 4. Vorsten hebben hun macht gekregen van God. 5. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 5
B
Zin 2, 3, 4
C
Zin 3, 4, 5
D
zin 2, 3, 5
Slide 15 - Quizvraag
Waaruit bestaat het trias politica?
A
De wetgevende , uitvoerende en de rechterlijke macht.
B
De wetgevende , economische en de rechterlijke macht.
C
De wetgevende , uitvoerende en de economische macht.
D
De economische, uitvoerende en de rechterlijke macht.
Slide 16 - Quizvraag
Waarom is de Trias Politica belangrijk?
A
Voorkomt machtsmisbruik
B
Meer mensen besturen het land
C
koning wil ondersteuning
D
Wilde Montesquieu
Slide 17 - Quizvraag
De manier van besturen waarbij de koning alle macht heeft?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Rechtsstaat
D
Absolutisme
Slide 18 - Quizvraag
Descartes was een filosoof die bekend werd door de uitspraak: Ik denk, dus ik besta.
Waarom past deze uitspraak zo goed bij de Verlichting?
A
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes een groot vertrouwen had in de kracht van de natuur.
B
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van het verstand.
C
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van God de Schepper die alles maakt.
D
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes weinig vertrouwen had in het bestuderen van de Bijbelverhalen.
Slide 19 - Quizvraag
1e Stand
2e Stand
3e Stand
geestelijken
adel
boeren en burgers
Betaalt belasting
grootgrondbezitters
woont een groot deel van het jaar op paleis Versailles
Slide 20 - Sleepvraag
Welke drie veranderingen werden na de Franse revolutie ingevoerd in Frankrijk?
De standenmaatschappij werd afgeschaft.
Er kwam een vernieuwde grondwet.
Er kwam een grondwet.
Er kwam een democratie.
Er kwam een revolutie.
Er kwam een monarchie.
Slide 21 - Sleepvraag
Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.
1 De derde stand roept zichzelf uit tot de Nationale Vergadering. 2 Een woedende menigte bestormt de Bastille. 3 Frankrijk krijgt een grondwet. 4 Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen. 5 Koning Lodewijk XVI sterft onder de guillotine.
Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
B
4 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 4 --> 5 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1 --> 5
Slide 22 - Quizvraag
Verlichting
Voor de Verlichting.
Denken met je verstand.
traditie
Wetenschap wordt belangrijk.
Het volk krijgt meer invloed.
Gelijkwaardigheid.
Vastleggen rechten en plichten .
De grondwet wordt ingevoerd.
Onderzoek en experiment.
Standenmaatschappij.
Een kleine groep mensen heerst.
Absolutisme.
Slide 23 - Sleepvraag
De verlichtingsfilosoof Rousseau was een voorstander van het absolutisme.
A
Waar
B
Onwaar
Slide 24 - Quizvraag
Hoe werden de ideeën van de verlichting verspreid?
A
Deze ideeën werden alleen gedrukt in boeken en kranten.
B
Er werd op de radio verteld over deze ideeën.
C
Universiteiten gingen lesgeven over de ideeën.
D
Verlichtte denkers bespraken de ideeën in salons.
Slide 25 - Quizvraag
Hieronder staan vier personen en aantal uitspraken. Koppel de juiste uitspraak aan de juiste persoon.
Montesquieu
Locke
Lodewijk XIV
Als één persoon alle macht heeft dan is alles verloren.
De staat? Dat ben ik!
De koning moet rekening houden met de belangen van zijn onderdanen. Als hij dit niet doet dan heeft het volk het recht om in opstand te komen.
Slide 26 - Sleepvraag
De ideeën van verlichting filosofen werden vooral gedeeld in de salons waar discussies plaatsvonden. Waarom werd dit niet gedaan door boeken te schrijven en verspreiden?
A
De salons waren erg populair bij mensen van de 3e stand dus hier kwamen erg veel mensen luisteren naar de ideeën.
B
Boeken waren erg duur om te maken en de koning had absolute macht en kon drukkerijen sluiten als zij boeken maakten waar hij het niet mee eens was.
C
De boekdrukkunst was nog niet uitgevonden. Boeken werden met de hand overgeschreven en dit kostte teveel tijd en geld.
D
Mensen van de 1e en 2e stand waren niet welkom in de salons, op deze manier bleven de ideeën geheim en kon de koning en de adel niet ingrijpen hiertegen.
Slide 27 - Quizvraag
Wie hoort bij Trias politica
A
Adam Smith
B
Voltaire
C
Montesquieu
D
Rousseau
Slide 28 - Quizvraag
Trias Politica betekent ...
A
alleenheerschappij
B
scheiding der machten
C
vrijheid
D
Montesquieu
Slide 29 - Quizvraag
Hoeveel 'machten' waren er in de 'Trias Politica'?
A
zes
B
vijf
C
drie
D
twee
Slide 30 - Quizvraag
De Trias Politica van Montesquieu
Het bedenken en maken van wetten (parlement)
Voert wetten en regels uit (regering)
Controleert of mensen zich aan de regels houden (onafhankelijke rechters)
De wetgevende macht
De uitvoerende macht
Rechtsprekende macht
Slide 31 - Sleepvraag
De verlichtingsfilosoof John Locke was een voorstander van het absolutisme.
A
Waar
B
Onwaar
Slide 32 - Quizvraag
Welke van onderstaande meningen past het beste bij John Locke?
A
De koning is een door God aangestelde vorst
B
de koning moet de grondrechten van de burgers bewaken
C
De monarchie moet worden afgeschaft
D
De koning moet democratisch gekozen worden
Slide 33 - Quizvraag
Wat was niet een groot probleem in Frankrijk voor de Franse Revolutie
A
Staatskas was leeg
B
De standenmaatschappij zorgde voor ongelijkheid en onvrede
C
Misoogsten
D
De koning had te weinig macht in de politiek
Slide 34 - Quizvraag
Lodewijk XVI riep de Staten-Generaal bij elkaar in 1789. Wat is de Staten-Generaal?
A
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 1e en 2e stand.
B
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 1e, 2e en 3e stand.
C
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 3e stand.
D
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 2e stand.
Slide 35 - Quizvraag
Waarom hadden de afgevaardigden van de derde stand kritiek op de manier van stemmen bij de Staten-generaal?
Slide 36 - Open vraag
Wat was hoofdoorzaak van de Franse revolutie?
A
Grote armoede en ongelijkheid in Frankrijk
B
De Eerste stand wilde dat de Tweede stand meer belasting ging betalen
C
De adel wilde Lodewijk XVI weg hebben
D
De Tweede stand wilde dat de Derde stand meer belasting ging betalen
Slide 37 - Quizvraag
Hoe heet het nieuwe parlement dat op de Kaatsbaan ontstaat
A
Het parlement
B
De nationale vergadering
C
Het lagerhuis
D
De uitvoerende vergadering
Slide 38 - Quizvraag
Wat moesten de personen die op 14 juli in de kaatsbaan waren beloven?
A
Dat ze de samen de Bastille gingen bestormen
B
Dat ze allemaal trouw zouden blijven aan hen geloof
C
Dat ze bijeen zouden blijven tot er een nieuwe grondwet was
D
Dat ze met zijn alle de koning zouden vermoorden
Slide 39 - Quizvraag
Wie is de leider van Frankrijk tijdens de terreur?