Oefenen voor de Toets over de Franse Revolutie

De Franse Revolutie
oefentoets
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De Franse Revolutie
oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Leren voor toets

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Je ziet een Franse spotprent uit 1789. Welke uitspraak over de tekening is waar?
Gebruik de bron
A
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat het goed is om de derde stand hard te laten werken.
B
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand wordt uitgebuit door de eerste en de tweede stand.
C
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand lui is en harder zou moeten werken.
D
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand bestaat uit verstandige mensen die anderen voor zich laten werken.

Slide 4 - Quizvraag

Zet de zinnen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
LodewijkXIV laat het paleis in Versailles bouwen
Lodewijk XIV laat het edict van Nantes ongeldig verklaren
Het volk kwam in opstand tegen een belastingverhoging. Lodewijk en Anna moesten uit Parijs vluchten.
Lodewijk XIV werd officiëel gekroond en hij besluit om helemaal alleen te regeren.
Anna van Oostenrijk regeerde als regentes namens haar zoon Lodewijk XIV

Slide 5 - Sleepvraag

Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers en niet bij absolute vorsten

1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
5. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 5
B
Zin 2, 3, 4
C
Zin 3, 4, 5
D
zin 2, 3, 5

Slide 6 - Quizvraag

Waaruit bestaat het trias politica?
A
De wetgevende , uitvoerende en de rechterlijke macht.
B
De wetgevende , economische en de rechterlijke macht.
C
De wetgevende , uitvoerende en de economische macht.
D
De economische, uitvoerende en de rechterlijke macht.

Slide 7 - Quizvraag

Waarom is de Trias Politica belangrijk?
A
Voorkomt machtsmisbruik
B
Meer mensen besturen het land
C
koning wil ondersteuning
D
Wilde Montesquieu

Slide 8 - Quizvraag

De manier van besturen waarbij de koning alle macht heeft?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Rechtsstaat
D
Absolutisme

Slide 9 - Quizvraag

Descartes was een filosoof die bekend werd door de uitspraak: Ik denk, dus ik besta.

Waarom past deze uitspraak zo goed bij de Verlichting?


A
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes een groot vertrouwen had in de kracht van de natuur.
B
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van het verstand.
C
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van God de Schepper die alles maakt.
D
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes weinig vertrouwen had in het bestuderen van de Bijbelverhalen.

Slide 10 - Quizvraag

1e Stand
2e Stand
3e Stand
geestelijken
adel
boeren en burgers
Betaalt belasting 
grootgrondbezitters
woont een groot deel van het jaar op paleis Versailles

Slide 11 - Sleepvraag

De verlichtingsfilosoof John Locke was een voorstander van het absolutisme.
A
Waar
B
Onwaar

Slide 12 - Quizvraag

Hoe werden de ideeën van de verlichting verspreid?
A
Deze ideeën werden alleen gedrukt in boeken en kranten.
B
Er werd op de radio verteld over deze ideeën.
C
Universiteiten gingen lesgeven over de ideeën.
D
Verlichtte denkers bespraken de ideeën in salons.

Slide 13 - Quizvraag

Hieronder staan vier personen en aantal uitspraken. Koppel de juiste uitspraak aan de juiste persoon.
Montesquieu
Locke
Lodewijk XIV
Als één persoon alle macht heeft dan is alles verloren.
De staat? Dat ben ik!
De koning moet rekening houden met de belangen van zijn onderdanen. Als hij dit niet doet dan heeft het volk het recht om in opstand te komen.

Slide 14 - Sleepvraag

De ideeën van verlichting filosofen werden vooral gedeeld in de salons waar discussies plaatsvonden. Waarom werd dit niet gedaan door boeken te schrijven en verspreiden?
A
De salons waren erg populair bij mensen van de 3e stand dus hier kwamen erg veel mensen luisteren naar de ideeën.
B
Boeken waren erg duur om te maken en de koning had absolute macht en kon drukkerijen sluiten als zij boeken maakten waar hij het niet mee eens was.
C
De boekdrukkunst was nog niet uitgevonden. Boeken werden met de hand overgeschreven en dit kostte teveel tijd en geld.
D
Mensen van de 1e en 2e stand waren niet welkom in de salons, op deze manier bleven de ideeën geheim en kon de koning en de adel niet ingrijpen hiertegen.

Slide 15 - Quizvraag

Wie hoort bij Trias politica
A
John Locke
B
Voltaire
C
Montesquieu
D
Rousseau

Slide 16 - Quizvraag

Trias Politica betekent ...
A
alleenheerschappij
B
scheiding der machten
C
vrijheid
D
Montesquieu

Slide 17 - Quizvraag

Hoeveel 'machten' waren er in de 'Trias Politica'?
A
zes
B
vijf
C
drie
D
twee

Slide 18 - Quizvraag

De Trias Politica van Montesquieu
Het bedenken en maken van wetten (parlement)
Voert wetten en regels uit (regering)
Controleert of mensen zich aan de regels houden (onafhankelijke rechters)
De wetgevende macht
De uitvoerende macht
Rechtsprekende macht

Slide 19 - Sleepvraag

De verlichtingsfilosoof John Locke was een voorstander van het absolutisme.
A
Waar
B
Onwaar

Slide 20 - Quizvraag

Welke van onderstaande meningen past het beste bij John Locke?
A
De koning is een door God aangestelde vorst
B
de koning moet de grondrechten van de burgers bewaken
C
De monarchie moet worden afgeschaft
D
De koning moet democratisch gekozen worden

Slide 21 - Quizvraag

Wat was niet een groot probleem in Frankrijk voor de Franse Revolutie
A
Staatskas was leeg
B
De standenmaatschappij zorgde voor ongelijkheid en onvrede
C
Misoogsten
D
De koning had te weinig macht in de politiek

Slide 22 - Quizvraag

Lodewijk XVI riep de Staten-Generaal bij elkaar in 1789.
Wat is de Staten-Generaal?
A
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 1e en 2e stand.
B
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 1e, 2e en 3e stand.
C
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 3e stand.
D
Een vergadering met vertegenwoordigers uit de 2e stand.

Slide 23 - Quizvraag

Waarom hadden de afgevaardigden van de derde stand kritiek op de manier van stemmen bij de Staten-generaal?

Slide 24 - Open vraag

Wat was hoofdoorzaak van de Franse revolutie?
A
Grote armoede en ongelijkheid in Frankrijk
B
De Eerste stand wilde dat de Tweede stand meer belasting ging betalen
C
De adel wilde Lodewijk XVI weg hebben
D
De Tweede stand wilde dat de Derde stand meer belasting ging betalen

Slide 25 - Quizvraag

Hoe heet het nieuwe parlement dat op de Kaatsbaan ontstaat
A
Het parlement
B
De nationale vergadering
C
Het lagerhuis
D
De uitvoerende vergadering

Slide 26 - Quizvraag

Wat moesten de personen die op 14 juli in de kaatsbaan waren beloven?
A
Dat ze de samen de Bastille gingen bestormen
B
Dat ze allemaal trouw zouden blijven aan hen geloof
C
Dat ze bijeen zouden blijven tot er een nieuwe grondwet was
D
Dat ze met zijn alle de koning zouden vermoorden

Slide 27 - Quizvraag