werkwoorden en volt deelw lj1

Wat gaan we doen?
 Basis: Je leert over kennen, kunnen, liggen en leggen.
Kader: Je leert over zijn, hebben, willen, kunnen en zullen.
Kader: je leert over voltooid deelwoord.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
 Basis: Je leert over kennen, kunnen, liggen en leggen.
Kader: Je leert over zijn, hebben, willen, kunnen en zullen.
Kader: je leert over voltooid deelwoord.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaan we dit doen?
Herhalen vorige les zwakke/sterke werkwoorden
Uitleg:
B: kennen, kunnen, liggen en leggen.
Basisleerlingen aan het werk
Uitleg
K: voltooid deelwoord
K: hebben, willen, kunnen en zullen

Slide 2 - Tekstslide

timer
1:00
Wat weet je over zwakke/sterke werkwoorden?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Kennen/kunnen, liggen/leggen
Sommige werkwoorden worden vaak door elkaar gehaald of fout gebruikt. Het gaat om de werkwoorden kennen/kunnen en liggen/leggen. Toch is er een belangrijk verschil in betekenis.

Slide 5 - Tekstslide

• Kennen heeft te maken met iets weten of geleerd hebben. Bijvoorbeeld: Birgit kent de tekst van het liedje uit haar hoofd.
• Kunnen betekent in staat zijn om iets te doen. Bijvoorbeeld: Ik kan vanmiddag mee naar de stad.
• Liggen heeft te maken met niet bewegen, met rust. Bijvoorbeeld: Mijn truien liggen boven in de kast.
• Leggen heeft te maken met iets doen, met actie. Bijvoorbeeld: Tijn legt de boodschappen in het karretje. Of: De kip legt een ei.
Kennen heeft te maken met iets weten of geleerd hebben. Bijvoorbeeld: Birgit kent de tekst van het liedje uit haar hoofd.
Kunnen betekent in staat zijn om iets te doen. Bijvoorbeeld: Ik kan vanmiddag mee naar de stad.
Liggen heeft te maken met niet bewegen, met rust. Bijvoorbeeld: Mijn truien liggen boven in de kast.
Leggen heeft te maken met iets doen, met actie. Bijvoorbeeld: Tijn legt de boodschappen in het karretje. Of: De kip legt een ei.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Kennen (weten)




Liggen (rust)

Kunnen (actie)




Leggen (actie)

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk:
Basis:  Hoofdstuk 5 taalverzorging kennen/kunnen/liggen/leggen.
maken: Startopdracht en opdracht 1 t/m 7

Slide 9 - Tekstslide

Zijn, hebben, willen, kunnen en zullen
Het Nederlands heeft vijf moeilijke werkwoorden die vaak voorkomen: zijn, hebben, willen, kunnen en zullen. Deze werkwoorden veranderen niet alleen van klinker, maar helemaal. Leer deze werkwoorden uit je hoofd.
 Boek blz. 162

En maak voor dinsdag de lesson up!

Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) is een van de vormen van het werkwoord. Als een voltooid deelwoord in de zin zit, dan staat er altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden.

Slide 11 - Tekstslide

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
• Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-:

– Erol is naar huis gegaan. Ik heb de afspraak genoteerd.
Maar ge- kan ook ergens anders staan:
– Hij heeft zijn kamer opgeruimd. De kantine wordt schoongemaakt.

Slide 12 - Tekstslide

• Soms eindigt een voltooid deelwoord op -n of -en:

– Wat heb je gedaan? Hij heeft een broodje gegeten. Ik ben gevallen. Bram werd gekozen.

Slide 13 - Tekstslide

Andere voltooide deelwoorden eindigen op -d of -t. 

Gebruik de verlengproef om de laatste letter te vinden: je hoort gehaalde, dus je schrijft gehaald.

Slide 14 - Tekstslide

Samen oefenen 

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk Kader:

Maak de lesson up:  Zijn, hebben, willen, kunnen en zullen
Maken: Magister NL H4 taalverzorging voltooid deelwoord opdracht 1,2,3

Slide 16 - Tekstslide