Taalverzorging H5 4kb

Welkom 4A
Voor taalverzorging H5 moet je eigenlijk alle behandelde stof kennen. In deze les worden een aantal thema's herhaald.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom 4A
Voor taalverzorging H5 moet je eigenlijk alle behandelde stof kennen. In deze les worden een aantal thema's herhaald.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Schrijf in het meervoud: baby
A
baby's
B
babies
C
babys

Slide 3 - Quizvraag

schrijf in het meervoud: monnik
A
monnikken
B
monniken

Slide 4 - Quizvraag

Zet in meervoud: actie
A
actie's
B
acties

Slide 5 - Quizvraag

Zet in meervoud: bom
A
bomen
B
bommen

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer als en dan?
Als gebruik je bij een vergelijking: 
Hij is even oud als mijn moeder.
Zijn jas is net zo lang als zijn haar.

Dan gebruik je bij de vergrotende trap.
Hij is groter dan zijn zus.
Die kat is leuker dan die hond.

Slide 7 - Tekstslide

Leggen of liggen
De kip legt een ei. (De kip is bezig)
Hij ligt in bed.
Hij legt de handdoeken in de kast. (Er is een actie)
De handdoeken liggen in de kast. (geen actie)

Slide 8 - Tekstslide

Dat of die?
Dat verwijst naar een woord dat met het begint, een onzijdig woord. 
Het meisje dat daar loopt.

Die verwijst naar een de-woord.
De hond die daar loopt.

Slide 9 - Tekstslide

kennen of kunnen
Je kent iemand of je kent leerstof uit je hoofd.
Ik ken hem al mijn hele leven.
Ik heb goed geleerd ik ken de examenstof helemaal.

Je kan iets heel goed.
Ik kan dat voor je doen.
Ik kan heel goed autorijden. 
Ik kan die toets goed maken, want ik ken de stof.

Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm en onderwerp
Na de verbindingswoorden en, maar en want staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar.

Ik loop naar de bakker, maar de bakker is dicht.
Ik koop peren en zij koopt appels.
Haar vader is boos, want zij heeft niets aan haar huiswerk gedaan.

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Soms gebruik je een werkwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: de vergrote foto.
Vergrote zegt iets over foto en is dus bijvoeglijk. 
Vergrote schrijf je in zo'n geval zo kort en eenvoudig mogelijk!

Terwijl je in de verleden tijd dat niet doet. Let daar op.
Ik vergrootte die foto gisteren.

Slide 12 - Tekstslide

vergrotende trap en overtreffende trap
lief, liever, liefst
goed, beter, best
interessant, interessanter, interessantst
boeiend, boeiender, boeiendst
mooi, mooier, mooist
fijn, fijner, fijnst

Slide 13 - Tekstslide

aanhalingstekens
Als je iemand citeert of je geeft aan dat iemand iets zegt dan gebruik je aanhalingstekens. 
Piet zei: "Dat is mij nog nooit gebeurd." 

Let erop dat 'aanhalingstekens sluiten' na de punt, uitroepteken of vraagteken komen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

aan elkaar of vast
Hier kijk je goed naar de uitspraak. Als er een verwarring kan ontstaan in de uitspraak doe je er een verbindingsstreepje tussen. Meestal kan je woorden aan elkaar schrijven.
vmbo-afdeling, diploma-uitreiking
Getallen:
Hele getallen in woorden worden aan elkaar geschreven, met de volgende uitzonderingen: Na duizend komt een spatie. Woorden als miljoen en miljard staan los.

Slide 16 - Tekstslide

voltooid deelwoord
Dat zijn de woorden met ge-, be-, ver- etc. In zo'n zin staat ook altijd een persoonsvorm.
Ik heb=pv mijn diploma gehaald= voltooid deelwoord, terwijl ik eigenlijk niet heb geleerd.

Slide 17 - Tekstslide