H2 - week 11 - les 2- Gram H1 - les 2/3

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zit 25 slide, met interactieve quiz en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


Slide 1 - Tekstslide

- Stillezen
- Woordenschat H3 - mondelinge overhoringen (TH2A)
- Grammatica H1 - verschil persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
- Eventueel herhalen woordsoorten De Brug

Doel van de les:
- Je maakt zelf de woordenlijst van H3
- Je kunt uitleggen welke woorden een vast voorzetsel hebben.





Inhoud deze les:

Slide 2 - Tekstslide

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Lees het gedicht. 

Tel alle zn en vul het aantal in. 
Doe hetzelfde voor alle ww en vz. 

- 11 zn: Zusje, draadjes, zusje, blik, aai, 
kusje, duw, mep, zusje, taal, ander
- 4 ww: zijn, verbinden, heb, is
- 3 vz: met, met, voor


Woordsoorten

Slide 4 - Tekstslide

De kleine kinderen lopen een houten brug op. 
ZN
BLW
BN
ZWW
OLW
VZ

kinderen

brug

De

kleine

lopen

een

houten

op

Slide 5 - Sleepvraag

In de brugklas heb je de volgende woordsoorten geleerd:
- Lidwoord
- Zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- Werkwoord (zww en hww)
- vragend en aanwijzend voornaamwoord
- voorzetsel
- bijwoord

Lukten de vorige opdrachten niet goed?
- maak dan eerst WOORDSOORTEN van DE BRUG, voor je verder gaat met de opdrachten van deze week. 
Woordsoorten - weet je ze allemaal nog?

Slide 6 - Tekstslide


Slide 7 - Open vraag

Voornaamwoorden zijn woorden die iets zeggen over/verwijzen naar een persoon of ding, zonder de persoon of het ding zelf te noemen.


Persoonlijk voornaamwoord:  Ik, jij, hij, zij, het, etc.
Bezittelijk voornaamwoord: mijn, jouw, zijn, haar, etc. 
Voornaamwoorden

Slide 8 - Tekstslide


Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon, dier of ding aan: 

- zij verloren de wedstrijd; pas op, hij bijt!; ik heb het op tafel gelegd.
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide


Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is

Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: 
jullie tuin, 
ons feest, 
jouw beste vriend.
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Bez. en pers. voornaamwoord

Slide 11 - Tekstslide

In het schema zie je dat je, haar, ons, jullie en hun zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord kunnen zijn.

 Je kunt de woordsoort bepalen door het woord te vervangen door hij, hem of zijn.

Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door hij of hem.
– Is dit volbloedpaard van jullie? → Is dit volbloedpaard van hem? → jullie = pers.vnw

Een bezittelijk voornaamwoord kun je vervangen door zijn.
– Dat is haar verrekijker. → Dat is zijn verrekijker. → haar = bez.vnw
Vervangen

Slide 12 - Tekstslide

In onderstaande zin komt vier keer het woord het voor. 
Benoem de onderstreepte woorden. Kies uit: lidwoord (lw) of persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw).

 'Vergeet het [lw | pers.vnw] maar!', schreeuwde het [lw | pers.vnw] meisje boos, waarna zij zo hard tegen het [lw | pers.vnw] hek schopte dat het [lw | pers.vnw] stukging.

In een zin...

Slide 13 - Tekstslide

In onderstaande zin komt vier keer het woord het voor.

Benoem de onderstreepte woorden. 
- Kies uit: lidwoord (lw) of persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw). 
- Zet een rood blok over het verkeerde woord

 'Vergeet het 1. [lw | pers.vnw] maar!', schreeuwde het 2. [lw | pers.vnw] meisje boos, waarna zij zo hard tegen het 3. [lw | pers.vnw] hek schopte dat het 4.  [lw | pers.vnw] stukging.


1.                                                  3. 
2.                                                 4. 

Slide 14 - Sleepvraag


A
zelfstandig naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quizvraag


A
zelfstandig naamwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag


A
zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag


A
zelfstandig naamwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord
D
voorzetsel

Slide 18 - Quizvraag


A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

De lokettist overhandigde hun de kaartjes met de nummers van hun plaatsen. 

Wat zijn de pers. en bez. voornaamwoorden?
In een zin...

Slide 20 - Tekstslide

Wat:
- Grammatica H1 - persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord - hele leerlijn (let op, ook woordsoorten van vorig jaar worden gevraagd. )

Let op:
Heb je moeite met de woordsoorten van vorig jaar? 
- Maak dan (een deel) van de opdrachten van De Brug woordsoorten.

Werk netjes, als je iets niet snapt, vraag het dan en ga niet 
als een kip zonder kop alles goed rekenen (leer je NIETS van)

Wanneer:
Deze week
Aan de slag:

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
jou
B
jouw

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen JOU en JOUW?

Slide 23 - Woordweb

Wat heb je deze week geleerd bij NE?

Slide 24 - Woordweb

Wat moet je over het onderwerp van deze week nog leren bij NE?

Slide 25 - Woordweb