In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
B&L leerjaar 3
Vorige week: Observeren
Deze week: Leertheorieën
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen vandaag
Je weet wat leren is en welke vormen van leren er zijn.
Je weet wat sociaal-affectief en cognitief leren is.
Je weet wat motorisch leren is en wat er gebeurt tijdens het motorisch leerproces.
Je weet wat cognitieve handelingen van een deelnemer kunnen zijn tijdens het motorisch leerproces.
Slide 2 - Tekstslide
Leertheorieën 9.1-9.4
Boek: Sportleider als lesgever
bladzijde 233 t/m 263
Slide 3 - Tekstslide
9.1
LEREN
Er kunnen 2 processen tot leereffect leiden:
Rijping
Leren
min of meer autonome ontwikkeling van het menselijk lichaam
proces waarbij onder invloed van oefening of het opdoen van ervaring een relatief permanente verandering ontstaat
Slide 4 - Tekstslide
RIJPING
Ontwikkeling van het menselijk lichaam
- zenuwstelsel
- spieren - botten
Staat onder invloed van omgevingsfactoren
- voeding ( ondervoeding verloopt rijping trager)
- milieu (interessante omgeving positief effect
Slide 5 - Tekstslide
LEREN
Proces waarbij onder invloed van oefening of het opdoen van ervaringen,
een relatief permanente verandering ontstaat
Belangrijkste elementen
leren is een effect van oefenen en ervaringen opdoen
leereffect moet waarneembaar zijn
(beter resultaat, verbeterde bewegingsuitvoering)
leereffect wanneer er sprake is van een transfer
(geleerde vaardigheid ook in andere omstandigheden toepassen)
Slide 6 - Tekstslide
Wat is rijping?
A
Rijping is een proces wat onafhankelijk is van invloeden van buitenaf.
B
Proces waarbij onder invloed van oefening of het opdoen van ervaring een relatief permanente verandering ontstaat.
C
Rijping is het effect van oefenen en ervaringen opdoen.
D
Min of meer autonome ontwikkeling van het menselijk lichaam.
Slide 7 - Quizvraag
We spreken van een leereffect als er sprake is van transfer. Wat wordt hiermee bedoeld?
A
Het begrip transfer verwijst naar de mogelijkheid om de geleerde vaardigheid ook in andere omstandigheden toe te kunnen passen.
B
Het begrip transfer verwijst naar de mogelijkheid om de geleerde vaardigheid alleen in één situatie toe te kunnen passen.
C
Het begrip transfer verwijst er naar dat je de vaardigheid na een tijdje niet meer uit kan voeren.
D
Het begrip transfer verwijst er naar dat je de geleerde vaardigheid 5 van de 10 keer uit kan voeren.
Slide 8 - Quizvraag
Samenhang leren en rijping
Als een kind een bepaalde rijpingsgraad nog niet bereikt heeft, heeft oefenen geen enkele zin
Leren is het meest effectief in de zogenaamde gevoelige periode
Tempo van rijping is voor iedereen min of meer verschillend
Slide 9 - Tekstslide
9.2
VORMEN VAN LEREN
(Verschillende)
Slide 10 - Tekstslide
Motorisch leren
Informatie die de deelnemer krijgt
- zien van een voorbeeld (plaatje)
- krijgen van instructie (praatje)
Manier waarop de deelnemer de informatie ( input, instructie) verwerkt
- concentratie, motivatie, manier van werken ( spelen een belangrijke rol)
Op basis van de verkregen informatie en de verwerking daarvan komt de deelnemer tot een zichtbare uitvoering van de motorische vaardigheid
( het leerresultaat)
Na de uitvoering van de vaardigheid krijgt de deelnemer op- en aanmerkingen over het resultaat van zijn poging.
(feedback van de lesgever)
De deelnemer gebruikt de informatie uit de feedback, als nieuwe informatie voor de volgende poging
(persoon)
Slide 11 - Tekstslide
Input
Sporter
Output
Feedback
Volgende poging
Slide 12 - Sleepvraag
Welke uitspraak is juist? Bij intentioneel leren:
A
komen leerresultaten toevallig tot stand.
B
dient altijd een sportbegeleider aanwezig te zijn die het leerproces aanstuurt.
C
is er sprake van opzettelijk leren.
Slide 13 - Quizvraag
Welk van onderstaande vaardigheden is een cognitieve vaardigheid?
A
Om kunnen gaan met positieve en negatieve kritiek.
B
Luisteren.
C
Het analyseren van de techniek van de zweefrol.
D
Samenwerken
Slide 14 - Quizvraag
9.3
INSTRUCTIEVORMEN
manieren waarop een sport- en bewegingsleider bewegingsaanwijzingen geeft.
( voor de beweging >> instructie over de uitvoering)
Visuele instructie
Auditieve instructie
Tactiele of manuele instructie
Mentale instructie
Slide 15 - Tekstslide
Goed voorbeeld
Fout voorbeeld
Foto
Film
Markeringspunt
Visuele instructie
(plaatje)
Slide 16 - Tekstslide
Auditieve instructie
(praatje)
uitleg, praatje
'doe alsof'- opdrachten
ritmische begeleiding
gedragsgecentreerde instructie
doelgecentreerde instructie
Is op het lichaam gericht. Vb: kijk recht vooruit.
Gaat over richting, baan en plaats. Vb: kijk naar de stip op de muur.
Slide 17 - Tekstslide
Tactiele of manuele instructie
aanvoelen van de beweging
tikje of zetje
inzet van de beweging
Slide 18 - Tekstslide
Mentale instructie
mental rehearsal
zelfinstructie
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Combineren van instructievormen
Slide 21 - Tekstslide
Mentale instructie
Visuele instructie
Auditieve instructie
Tactiele of manuele instructie
Voorbeeld
Zetje geven
Zelf instructie
Foto
Uitleg
Inzet van beweging laten voelen
Doe alsof opdrachten
Slide 22 - Sleepvraag
Het met een witte streep aangeven waar je de leerlingen hun handen neer moeten zetten op de kast met overspreiden over de kast is een voorbeeld van:
A
Tactiele instructie
B
Auditieve instructie
C
Visuele instructie
D
Mentale instructie
Slide 23 - Quizvraag
9.3
DE SPORTER BINNEN HET MOTORISCH LEERPROCES
De rol van de sporter is heel belangrijk
Het gaat erom hoe hij/zij de instructies (de input) en de correcties (feedback) binnenkrijgt en verwerkt
Wat speelt er zich in het hoofd van de sporter af? (cognitieve kant)
MHV-patroon en Aanpakgedrag van belang!
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Positief beïnvloeden van het MHV-patroon
complimenten geven
variatie aanbrengen in de oefenstof
beeldmateriaal laten zien van goede prestaties
zorgen voor gunstige voorwaarden/omstandigheden ( goede accommodatie, sfeer etc)
Slide 26 - Tekstslide
de manier waarop een deelnemer het leerproces aanpakt
Aanpakgedrag
Slide 27 - Tekstslide
Foutenanalyserende aanpak
De deelnemer:
richt zich vooral op eigen motorisch gedrag
merkt zijn fout zelf op, vaststellen van de fout
analyseert de bewegingsuitvoering
trekt hieruit conclusies voor de volgende poging
Slide 28 - Tekstslide
Moment aanpak
alleen gericht op resultaat: het lukt wel OF niet
gaat meer om "trial an error"
Binnen de momentaanpak zijn 3 reacties mogelijk:
Deelnemer ontdekt de fout in zijn beweging niet
Deelnemer merkt de fout wel op, maar analyseert deze niet
Deelnemer komt wel tot een foutenvaststelling en foutenanalyse, maar trekt geen conclusies voor de volgende poging
Slide 29 - Tekstslide
Dialogisch bewegingsonderwijs
Voor de lesgever zinvol om zicht te krijgen op de leerstrategie van de deelnemer
Dialogische bewegingsbegeleiding en observeren
In gesprek gaan met deelnemer over leerresultaten: vragenderwijs lesgeven
Effect: Deelnemer gaat meer foutenanalyserend te werk >> daardoor beter leerresultaat
Slide 30 - Tekstslide
- Deelnemer richt zich vooral op eigen motorisch gedrag. - Opmerken, vaststellen van de fout - Analyseren van de fout - Trekken van conclusie voor de volgende poging
Behoort tot:
A
Moment aanpak
B
Fouten analyserende aanpak
C
Doel gecentreerd instructie
D
Gedrag gecentreerde instructie
Slide 31 - Quizvraag
Wat is het belangrijke effect van dialogisch onderwijs: