taalbeschouwing lidwoorden, bezit vnwd, voorzetsels, werkwoorden

taalbeschouwing
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
OkanSecundair onderwijs

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

taalbeschouwing

Slide 1 - Tekstslide

Vul in : 'de' of 'het'

* potlood
A
de
B
het

Slide 2 - Quizvraag

Vul in : 'de' of 'het'

* pennenzak
A
het
B
de

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Waar is de hond?

De hond zit * de doos
A
op
B
onder
C
naast
D
tegenover

Slide 5 - Quizvraag

Waar zit de hond?
De hond zit * de kat.
A
op
B
tegenover
C
onder
D
tussen

Slide 6 - Quizvraag

De hond springt * de doos.

A
op
B
uit
C
in
D
tegenover

Slide 7 - Quizvraag

Waar zit de hond?
De hond zit * de dozen
A
op
B
naast
C
tussen
D
voor

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Mijn mama heeft een pen. Het is * pen
A
haar
B
zijn
C
hun
D
jouw

Slide 11 - Quizvraag

Dag meneer de directeur, is dit * pen?
A
hun
B
uw
C
zijn
D
jouw

Slide 12 - Quizvraag

De leerlingen hebben potloden. Het zijn * potloden.
A
haar
B
zijn
C
jullie
D
hun

Slide 13 - Quizvraag

Mohamed heeft een grote auto.
Het is * auto

Slide 14 - Open vraag

Wij hebben nieuwe kleurpotloden. Het zijn * kleurpotloden

Slide 15 - Open vraag

Jullie hebben een hond. Het is * hond

Slide 16 - Open vraag

Ik heb een mooi huis. Het is * huis.

Slide 17 - Open vraag

U hebt een mooi kostuum. Het is * kostuum.

Slide 18 - Open vraag

Wij hebben een mooie klas. Het is * klas.

Slide 19 - Open vraag

Jij heet Mohamed. Mohamed is * naam.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

(helpen) Omer * zijn buur

Slide 22 - Open vraag

(werken) Jij * hard.

Slide 23 - Open vraag

(stappen) Ik * uit de trein.

Slide 24 - Open vraag

(lezen) Jullie * een boek

Slide 25 - Open vraag

(schrijven) Hij * een boek.

Slide 26 - Open vraag

Een boek of een pen? (kiezen) Jij *

Slide 27 - Open vraag

(kopen) Zij * een broek.

Slide 28 - Open vraag

(verliezen) Hij * het spel

Slide 29 - Open vraag

(zeggen) U * het antwoord.

Slide 30 - Open vraag

(herhalen) Ik * de vraag

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide