BT1_personalia_voorzetsels

• NT /alfa
• Hoger onderwijs

Hoe gaat het?

1. Prima!
2. Zo zo. (= oké)
3. Niet goed.
4. Ik ben moe.

Welke dag is het vandaag?

1. maandag
2. woensdag
3. vrijdag
4. dinsdag

Wat is je voornaam?

Waar woon jij?

Kijk rond. Wat zie je in de klas?
schrijf

Wat zie je NIET in een klas?

1. computer
2. papier
3. fiets
4. pen

Voorzetsels

de auto

de hond

de hond zit VOOR de auto

de hond zit TUSSEN de auto's

de hond zit NAAST de auto

de hond zit ACHTER de auto

de hond zit OP de auto

de hond zit IN de auto

de hond zit ONDER de auto

de hond zit BOVEN de auto

Waar zit de hond?

1. op de trein
2. onder de auto
3. in Brussel
4. achter de auto

Waar zit de hond?

1. op de fiets
2. op de auto
3. woensdag
4. in Spanje

Waar zit de hond?

1. in de auto
2. op de bus
3. op de trein
4. onder de auto

Waar zit de hond?

1. in de auto
2. op de auto
3. achter de auto
4. onder de auto