Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Unit 4 Revision of Grammar new interface-2
Unit 4 Revision of
1 / 42
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 2
In deze les zitten
42 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Unit 4 Revision of
Slide 1 - Tekstslide
How do you feel today?
Slide 2 - Woordweb
´s / ´ / s´ / of
Peter´s rabbit
Girls´ bikes = Girls´s bikes
the colour of the car
Slide 3 - Tekstslide
Bezit:
De kamer van de leraren
A
the teachers' room
B
the teacher's room
Slide 4 - Quizvraag
Bezit:
De hond van James
A
James's dog
B
James' dog
Slide 5 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van bezit: 's of '
A
My father's car is broken
B
My father' car is broken
Slide 6 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van bezit: 's of '
A
Jess's handbag is pretty
B
Jess' handbag is pretty
Slide 7 - Quizvraag
Those are my _______.
enkelvoud: 's
-s = 's of '
meervoud: 's
-s = '
A
parents cars
B
parents car's
C
parent's car's
D
parents' cars
Slide 8 - Quizvraag
Wat is gebruik je bij bezit van een persoon of dier
bijvoorbeeld 'de vriend van Sarah'?
A
's
B
of
Slide 9 - Quizvraag
Wat gebruik je bij bezit van dingen bijvoorbeeld de
'blaadjes van de bloem' ?
A
's
B
of
Slide 10 - Quizvraag
Which one is correct?
A
The doors of the house are red and very big.
B
The house´s doors are red and very big.
Slide 11 - Quizvraag
Tell me something
you must/mustn´t
do at home/school!
Slide 12 - Woordweb
Kies: must of mustn't
A
People who are inventors must be smart
B
People who are inventors mustn't be smart
Slide 13 - Quizvraag
Kies: must of mustn't
A
Turn it down! You must play music so loudly.
B
Turn it down. You mustn't play music so loudly
Slide 14 - Quizvraag
must or mustn't:
you __ the truth to me
A
must tell
B
mustn't tell
C
must telling
D
mustn't telling
Slide 15 - Quizvraag
Must or mustn't?
You _________ run in the hallways.
A
must
B
mustn't
Slide 16 - Quizvraag
Je gebruikt ' have to' als:
A
iets moet van iemand anders
B
je advies geeft
C
je iets afraadt
D
iets moet van jezelf
Slide 17 - Quizvraag
I have to write a letter, ...... our computer is broken.
A
in fact
B
but
C
when
Slide 18 - Quizvraag
Mum ______ work, because she's free today.
A
has to
B
mustn't
C
don't have to
D
doesn't have to
Slide 19 - Quizvraag
Kies: don't have to of doesn't have to
A
She don't have to work today
B
She doesn't have to work today
Slide 20 - Quizvraag
hoe gebruik je have to in de zin?
A
have to + werkwoord + ing
B
have to + werkwoord+ ed
C
have to + werkwoord
Slide 21 - Quizvraag
this/that/these/those
Slide 22 - Tekstslide
This / That / These/ Those
A
This pencil here looks sharp
B
That pencil here looks sharp
C
These pencil here looks sharp
D
Those pencil here looks sharp
Slide 23 - Quizvraag
This / That / These/ Those
A
This students over there are lost.
B
That students over there are lost.
C
These students over there are lost.
D
Those students over there are lost.
Slide 24 - Quizvraag
die mensen= ......... people
A
these
B
those
C
this
D
that
Slide 25 - Quizvraag
this,that,these,those
I prefer ... shoes here.
A
this
B
that
C
these
D
those
Slide 26 - Quizvraag
dat huis = ........ house
A
these
B
those
C
this
D
that
Slide 27 - Quizvraag
(dichtbij) ____ dress
A
this
B
that
C
these
D
those
Slide 28 - Quizvraag
Use: this, these, that, those:
I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those
Slide 29 - Quizvraag
..... boy there in het front of the class is very noisy.
A
this
B
that
C
these
D
those
Slide 30 - Quizvraag
Kies: This / That / These / Those
A
Look at this birds on the roof there!
B
Look at that birds on the roof there!
C
Look at these birds on the roof there!
D
Look at those birds on the roof there!
Slide 31 - Quizvraag
this, that, these, those
... colours look beautiful on you!
A
This
B
That
C
These
D
Those
Slide 32 - Quizvraag
Kies de juiste vorm:
Look at ___ newspaper here.
A
those
B
these
C
this
D
that
Slide 33 - Quizvraag
Gerund
Gerund
=
Is een werkwoord waar je ing achter zet.
De gerund gebruik je
NA
werkwoorden als:
Love, Stop, Start, Enjoy
Bijvoorbeeld: I
love
travell
ing
They
enjoy
swimm
ing
Let op: de gerund is geen 'tijd' zoals de present continuous
Slide 34 - Tekstslide
Gerund
gerund intro
Slide 35 - Tekstslide
Gerund = verb + ing
a verb (ww) + ing = noun (zelfstandig naamwoord)
Je kunt een gerund gebruiken na werkwoorden zoals: Love, stop, start and enoy.
shop
(verb) +
ing
=
shopping (noun)
= gerund
game
(verb) +
ing
=
gaming (noun)
= gerund
eat
(verb) +
ing
=
eating (noun)
= gerund
Slide 36 - Tekstslide
Gerund = hele werkwoord als
zelfstandig naamwoord
Slide 37 - Tekstslide
Gebruik de gerund:
They enjoy _________ (to swim).
A
swiming
B
swims
C
swimming
D
swam
Slide 38 - Quizvraag
gerund or infinitive?
What do you want ... this evening?
A
doing
B
to do
Slide 39 - Quizvraag
Bij welke werkwoorden gebruik je de gerund?
A
love, like, hate, enjoy
B
love, hope, expect
C
expect, refuse
D
promise, plan, refuse
Slide 40 - Quizvraag
Infinitive or gerund?
Has Jack decided........................ a book?
A
to write
B
writing
Slide 41 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van de gerund:
I_____ (enjoy, swimming) in the summer.
A
I enjoy swim in the summer
B
I enjoy swimming in the summer.
Slide 42 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Unit 4 Lesson 7
Mei 2021
- Les met
41 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
2: Unit 4 INVENTIONS
Maart 2021
- Les met
19 slides
Engels
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 2
2KA 15-2
Januari 2022
- Les met
29 slides
Engels
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 3
3vm unit 5 grammar
Mei 2023
- Les met
23 slides
Engels
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
Recap grammar unit 4 - 2BK
Februari 2024
- Les met
32 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Unit 4: samenvatting grammatica
Februari 2021
- Les met
12 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Unit 4: samenvatting grammatica
April 2020
- Les met
11 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Recap: grammar
Maart 2023
- Les met
32 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2