Oefenen Hoofdstuk 9

Oefenen biologie 
Hoofdstuk 9 - Gezondheid

Lees de vragen goed door, en geef echt antwoord op de vraag. Ga altijd uit van een gezond individu, tenzij het anders staat aangegeven


Hoofdstuk: 9  
Hulpmiddelen: -
Aantal vragen: 23 

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Oefenen biologie 
Hoofdstuk 9 - Gezondheid

Lees de vragen goed door, en geef echt antwoord op de vraag. Ga altijd uit van een gezond individu, tenzij het anders staat aangegeven


Hoofdstuk: 9  
Hulpmiddelen: -
Aantal vragen: 23 

Slide 1 - Tekstslide

Jeanine heeft het liefst altijd haar smartphone bij de hand. Ze wil altijd op de hoogte kunnen blijven van alles wat er in de wereld gebeurt. Op school moet ze haar smartphone in haar tas doen. Ze voelt zich naar en denkt steeds aan haar telefoon. Ze wil er steeds op kijken. Ze krijgt er een slecht humeur van.

1. Wat voor soort verslaving heeft Jeanine? (T1, 2p)
A
Geestelijke verslaving
B
Lichamelijke verslaving
C
Sociale verslaving

Slide 2 - Quizvraag

2. Welke stof uit tabak zorgt voor de beschadiging van het slijmvlies van de luchtwegen ? (R, 1p)

Slide 3 - Open vraag

3. Noem behalve je antwoord van de vorige vraag nog twee schadelijke stoffen die in tabak zitten. (R, 2p)

Slide 4 - Open vraag

4. Wat gebeurt er als er bij het sporten te weinig glucose in het bloed zit? (T1, 2p)
A
Glucose wordt omgezet in glycogeen en gaat vanuit je lever het bloed in.
B
Glycogeen wordt omgezet in glucose en gaat vanuit je lever het bloed in.
C
Glucose wordt omgezet in glycogeen en wordt opgeslagen in je lever.
D
Glycogeen wordt omgezet in glucose en wordt opgeslagen in je lever.

Slide 5 - Quizvraag

5. Koen eet een boterham met chocoladepasta. De zwarte lijn in de afbeelding laat zien hoe de hoeveelheid glucose in zijn bloed verandert. De blauwe balk geeft de normale hoeveelheid glucose in zijn bloed aan. Een aantal momenten op de grafieklijn is omcirkeld. Tel van links naar rechts. Bij welke cirkel start de alvleesklier met de aanmaak van insuline? Leg je antwoord uit (I, 2p)

Slide 6 - Open vraag

6. Thijs heeft bij Jasper thuis gegamed. Als hij thuiskomt heeft hij een loopneus en brandende ogen. Zijn vader zegt dat hij waarschijnlijk een allergische reactie heeft op de huidschilfers van de kat van Jasper.

Huidschilfers van katten zijn voor Thijs dan.... (T1, 2p)

A
antibiotica
B
antistoffen
C
allergenen
D
mestcellen

Slide 7 - Quizvraag

Lees de tekst hieronder voor de volgende vragen
(vraag 7 t/m 12)
Gele Koorts   
Gele koorts is een infectieziekte, veroorzaakt door het gele-koortsvirus, die door steekmuggen wordt verspreid. Tot 50 % van de geïnfecteerde komt te overlijden wanneer de ziekte niet behandeld wordt. De ziekte komt alleen in Afrika ten zuiden van de Sahara en Zuid- of Midden-Amerika voor.
De incubatietijd is vrij kort met 3-6 dagen. De klachten beginnen acuut en zijn meestal hoge koorts, spierpijn, algehele malaise, hoofdpijn, misselijkheid, braken en mogelijk geelzucht (gele huid en een geel oogwit).
Vaccinatie is de belangrijkste preventieve maatregel om de ziekte te bestrijden. Het vaccin tegen gele koorts is veilig, betaalbaar en zeer effectief. Het vaccin biedt in ieder geval 10 jaar immuniteit.  
 

Slide 8 - Tekstslide

Jarno is een zakenman van 43 en net in een Afrikaans land geweest. Twee dagen nadat hij thuis gekomen is wordt hij ineens ernstig ziek. Hij heeft hoge koorts, hoofdpijn en moet veel overgeven.

7. Moet Jarno zich zorgen maken over dat hij gele koorts heeft opgelopen? Geef twee argumenten uit de tekst hierboven (T2, 2p)

Slide 9 - Open vraag

Bij de dokter blijkt Jarno inderdaad een ernstige vorm van Gele koorts te hebben. Hij krijgt een injectie om weer beter te worden.

8. Welk soort immuniteit levert deze injectie? (T1, 2p)
A
actieve, kunstmatige immuniteit
B
passieve, kunstmatige immuniteit
C
actieve, natuurlijke immuniteit
D
dit kun je op basis van de gegevens niet zeggen

Slide 10 - Quizvraag

9. Bevat deze injectie antistoffen of antigenen? Leg uit waarom? (T1, 2p)


Slide 11 - Open vraag

De dokter ziet dat Jarno een gele huid en een geel oogwit krijgt. Hij heeft ernstige geelzucht gekregen, dit komt door een te hoog gehalte bilirubine in het bloed.

10. Welk orgaan functioneert niet goed genoeg bij geelzucht, welke functie vervult dit orgaan nu minder goed? (laat in je antwoord zien welke stoffen en organen hierbij betrokken zijn) (T2, 2p)

Slide 12 - Open vraag

De kinderen van Jarno zijn bij de GGD ingeënt tegen o.a. Gele koorts.

11. Wat bevat deze vaccin? (1p)
A
antistoffen
B
antigenen

Slide 13 - Quizvraag

Er is nog een infectieziekte die overgedragen wordt door een mug. Malaria wordt overgedragen door de malariamug.

12. Zijn Jarno en zijn kinderen nu ook immuun tegen malaria? Verklaar je antwoord. (2p)

Slide 14 - Open vraag

Eiwitrijk voedsel (vraag 13 t/m 16)
Er zijn artsen die beweren dat teveel eiwitten eten niet gezond is. Een van de argumenten hiervoor is dat een overschot aan eiwit niet in het lichaam kan worden opgeslagen.  
Bij een onderzoek worden van twee stoffen, ureum en aminozuren, de concentratie (hoeveelheid aanwezige stof) bepaald in de bloedvaten S en T (zie afbeelding op volgende dia) 

Slide 15 - Tekstslide

afbeelding 1 

Slide 16 - Tekstslide

13. Wat is de naam van bloedvat S en van bloedvat T? (R, 2p)

Slide 17 - Open vraag

Tijdens het onderzoek wordt er een meting gedaan na het innemen van een eiwitrijke maaltijd bij een proefpersoon.

14. In welk van deze bloedvaten zijn de ureum- en de aminozuurconcentratie het hoogst na een eiwitrijke maaltijd? (T2, 2p)
A
S: Ureum-concentr. is hoogst S: aminozuurconcentr. hoogst
B
S: Ureum-concentr. is hoogst T: aminozuurconcentr. hoogst
C
T: Ureum-concentr. is hoogst T: aminozuurconcentr. hoogst
D
T: Ureum-concentr. is hoogst S: aminozuurconcentr. hoogst

Slide 18 - Quizvraag

Patiënt 
Een patiënt komt met ernstige ziekteverschijnselen bij de dokter. Zijn huid is bleek-bruinig en droog. Hij is heel erg suf en heeft geen eetlust meer.  
De dokter laat zijn bloed controleren op allerlei bloedwaardes. Na een dag komen zijn bloeduitslagen binnen en blijkt zijn ureumwaardes meer dan zes keer hoger te liggen dan de aangegeven norm.  

Slide 19 - Tekstslide

15. Welk orgaan zal niet goed functioneren bij te ureumwaardes in het bloed? Verklaar je antwoord (T2, 2p)

Slide 20 - Open vraag

De dokter wil om zijn diagnose te kunnen bevestigen nog een test doen.
Hij laat een ander lichaamsvloeistof van de patiënt testen op het ureum-gehalte.
Als deze test heel laag uitvalt, dan weet hij zeker dat zijn diagnose klopt (de diagnose van de vorige vraag).

16. Welke lichaamsvloeistof zal de dokter gaan testen. Leg uit waarom? (T2, 2p)

Slide 21 - Open vraag

Bloedtransfusies. Als een patiënt met bloedgroep A rode bloedcellen zou willen ontvangen.

Kan deze patiënt rode bloedcellen ontvangen van iemand met bloedgroep AB? Leg uit waarom wel/niet. (T2, 2p)

Slide 22 - Open vraag

Als iemand een derdegraads verbranding heeft van minder dan drie centimeter, wordt de wond behandeld met een huidtransplantatie van een stuk huid die elders van het lichaam wordt gehaald (vaak de onderrug)

21. Leg uit of de patiënt na deze huidtransplantatie ook afstotingremmers (medicatie om afstoting te voorkomen) moet slikken (T1, 2p)

Slide 23 - Open vraag

Olifantenbaby's (voor 2 vragen)
Enkele jaren geleden werd in Artis een olifantenbaby genaamd Sven geboren. Het was de eerste baby van de olifantenmoeder. In dertig procent van dit soort gevallen gaat er iets mis. De moeder vertrapt haar jong of verstoot het. Als de baby niet meteen bij de moeder melk kan drinken, is dat levensgevaarlijk. In die melk bevinden zich antistoffen die de baby beschermen tegen infecties. Als een jong olifantje geen moedermelk kan drinken, kunnen antistoffen uit het bloed van een andere olifant toegediend worden. Daarvoor moet er bloed afgenomen worden bij een olifant uit dezelfde dierentuin. 

Slide 24 - Tekstslide

Hoe heet de vorm van immunisatie die in dertig procent van de gevallen ontstaat? (T1, 2p)
A
Natuurlijke actieve immunisatie
B
Natuurlijke passieve immunisatie
C
Kunstmatige actieve immunisatie
D
Kunstmatige passieve immunisatie

Slide 25 - Quizvraag

Leg uit dat het voor de jonge olifant Sven belangrijk is dat de antistoffen afkomstig zijn van een olifant uit zijn eigen omgeving en niet bijvoorbeeld uit een andere dierentuin. (I, 2p)

Slide 26 - Open vraag

Fokken van raskatten (vraag 24 t/m 27)
Bij het fokken van ras-katten is het belangrijk om te letten op de bloedgroepen van de dieren. Bloedgroepantistoffen kunnen namelijk sterfte onder pasgeboren kittens veroorzaken. Deze aandoening wordt Feline Neonatale Isoerytheolyse (FNI) genoemd. 

Slide 27 - Tekstslide

Katten hebben een eigen bloedgroepsysteem waarbij twee allelen betrokken zijn, een allel voor bloedgroep A en een allel voor bloedgroep B. Bij overerving is het allel voor A dominant over het allel voor B. Met de bloedgroepantistoffen van katten is iets bijzonders aan de hand: katten met bloedgroep B hebben veel antistoffen tegen antigeen A, maar katten met bloedgroep A hebben van nature weinig antistoffen tegen antigeen B. Na de geboorte geeft de moeder met de eerste melk antistoffen tegen allerlei infectieziekten, zoals niesziekte aan de kittens. Daarmee komen ook bloedgroepantistoffen van de moeder in de bloedsomloop van het jonge katje. 
FNI-kittens zijn bij de geboorte nog gezond, maar na enkele uren tot dagen stoppen ze met drinken en produceren roodbruine urine. Ze krijgen bloedarmoede, te zien aan de bleke slijmvliezen, en door een stof in het bloed kleurt de huid gelig (geelzucht). Soms zie je niets aan de kittens en gaan ze toch in enkele dagen dood. 

Slide 28 - Tekstslide

Tegen de niesziekte zijn kittens de eerste weken vaak beschermd door antistoffen van hun moeder in de moedermelk.

24. Noem twee verschillende manieren waarop een moederpoes zelf immuun kan zijn geworden tegen de immuunziekte. (T1, 2p)

Slide 29 - Open vraag

Meerdere nestjes 
FNI treedt heel soms bij kittens met bloedgroep B als de moeder bloedgroep A heeft. Dit is echter alleen het geval als deze moederpoes al eerder nestjes heeft gehad met kittens met bloedgroep B. Bij latere nestjes wordt het probleem steeds groter, doordat de moeder steeds sneller antistoffen maakt. 

Slide 30 - Tekstslide

25. Waardoor komen er bij latere nestjes steeds sneller antistoffen tegen bloedgroep B vrij? (T1, 1p)

Slide 31 - Open vraag



Bij mensen kan een soortgelijk bloedgroeponverdraagelijkheid voorkomen die pas bij een tweede kind optreedt. 

Slide 32 - Tekstslide

Bekijk in het schema op de vorige sheet.

26. Bij welke bloedgroepencombinatie van moeder en (eerste en tweede) kind is dit het geval? Noteer de hoofdletter die er bij hoort. (T2, 2p)

Slide 33 - Open vraag

Einde 
 Controleer of je overal antwoord hebt gegeven. 

Toppie!

Slide 34 - Tekstslide