Je kunt het verschil aangeven tussen de debet en credit-zijde.
Je kunt mutatiebalansen opstellen.
Lesdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Vorige les hebben we samen de opdrachten t/m 4.9 gemaakt.
Wat waren ook alweer de belangrijkste begrippen?
En wat weet je nog van de berekeningen die je moest maken?
Pak het wisbordje erbij en schrijf op.
Terugblik
Slide 3 - Tekstslide
Hoe bereken je de omzet
van een bedrijf?
Terugblik
Slide 4 - Tekstslide
Omzet (totale opbrengst)
De omzet is het bedrag in geld dat de verkoper ontvangt van de kopers.
Dit bereken je door de verkoopprijs van het artikel maal het aantal artikelen te doen. Oftewel,
Omzet = prijs x hoeveelheid
Omzet = prijs x afzet
Terugblik hoofdstuk 3
Slide 5 - Tekstslide
Hoe bereken je de brutowinst?
Terugblik
Slide 6 - Tekstslide
Inkoopwaarde en brutowinst
De omzet is het bedrag in geld wat de verkoper ontvangt van de kopers.
De inkoopwaarde van de omzet is het geld wat de verkoper kwijt is aan het inkopen van de goederen die nodig zijn om de artikelen te maken.
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet
Terugblik hoofdstuk 3
Slide 7 - Tekstslide
Wat is een balans?
Terugblik
Slide 8 - Tekstslide
Balans
Een balans is een overzicht van de bezittingen van een onderneming en de vermogensbronnen waarmee de bezittingen zijn betaald (eigen vermogen en vreemd vermogen).
De balans is een momentopname.
Terugblik vorige les
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een balans en een mutatiebalans?
Terugblik
Slide 10 - Tekstslide
Mutatiebalans
Een mutatiebalans geeft weer welke balansposten met welk bedrag toe- of afnemen.
Alleen de balansposten die veranderen en het bedrag waarmee ze veranderen nemen we op in de mutatiebalans.
Instructie
Slide 11 - Tekstslide
In deze les krijg je twee nieuwe begrippen:
Debiteuren & crediteuren.
Wie weet al wat ze betekenen?
Instructie
Slide 12 - Tekstslide
Debiteuren
Dit zijn klanten waar je nog geld van krijgt.
Het staat als bezit op de balans.
Instructie
Slide 13 - Tekstslide
Crediteuren
Dit zijn leveranciers waar jij als bedrijf nog geld aan moet betalen.
Dit staat als schuld op de balans.
Instructie
Slide 14 - Tekstslide
Oefenen
Wat is hier in de onderstaande mutatiebalans nu precies gebeurt?
Slide 15 - Tekstslide
Oefenen
Er is voor €250,- gekocht bij dit bedrijf. De voorraad is met €200,- afgenomen, wat maakt dat het eigen vermogen (in dit geval winst) met €50,- is gestegen.
Slide 16 - Tekstslide
De Balans
Debiteuren
+
=
Een klant koopt een product bij jou op rekening. De post Debiteuren neemt in dit geval toe.
Slide 17 - Tekstslide
De Balans
Debiteuren
-
=
Een klant betaalt zijn openstaande rekening terug aan jou na een bepaald krediettermijn. De post Debiteuren neemt in dit geval af.
Krediettermijn
Een bepaalde periode die wordt gegeven om een rekening terug te betalen. De lengte van deze periode wordt bepaald door de verkoper & kan een maand, week, kwartaal of jaar zijn.
Slide 18 - Tekstslide
De Balans
Crediteuren
+
=
Je koopt producten in bij een leverancier op rekening. Je hebt voor deze producten nog niet betaald, dus de post Crediteuren neemt toe!
Slide 19 - Tekstslide
De Balans
Crediteuren
-
=
Je betaalt je openstaande rekening terug aan de leverancier na een bepaald krediettermijn. De post Crediteuren neemt in dit geval af.
Slide 20 - Tekstslide
Samen maken opdrachten 4.10 t/m 4.18
Begeleid oefenen
Slide 21 - Tekstslide
Het proefwerk hoofdstuk 4 is op:
Huiswerk
Slide 22 - Tekstslide
Je kunt uitleggen wat een balans is.
Je weet wat er op de balans staat.
Je kunt het verschil aangeven tussen de debet en credit-zijde.