Grammatik Wiederholung (Zahlen, verben) + wörter
1 / 40
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wie schreibst du 47 auf Deutsch?
A
siebundvierzig
B
siebenundvierzig
C
vierundsiebenzig
D
vierundsiebzig
Slide 4 - Quizvraag
80
Slide 5 - Open vraag
Schreibe die Zahl auf:
Slide 6 - Open vraag
Aufgabe: Verbinde die Zahlen mit einander.
neunzehn
siebzehn
drei
zehn
zwölf
sechs
3
6
10
12
17
19
Slide 7 - Sleepvraag
Slide 8 - Tekstslide
het werkwoord 'haben'
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 9 - Sleepvraag
Het werkwoord sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein
Slide 10 - Sleepvraag
(hebben) Du _____ einen Bruder
A
haben
B
hast
C
habst
D
hat
Slide 11 - Quizvraag
(zijn) Er ____ mein Cousin.
A
ist
B
sind
C
sein
D
bin
Slide 12 - Quizvraag
(wij, zijn) ______ ______ bis 4 Uhr in der Schule gewesen.
A
Ihr sind
B
Ihr seid
C
Wir seid
D
Wir sind
Slide 13 - Quizvraag
_______du Hunger???(haben)
Slide 14 - Open vraag
Vul aan: Wann ____ du Geburtstag? (haben)
Slide 15 - Open vraag
Du______ein Schüler.(sein)
Slide 16 - Open vraag
(sein)_____du auf Snapchat?
Slide 17 - Open vraag
Wir (sein)______nicht Zuhause.
Slide 18 - Open vraag
Hoe goed begrijp jij deze
grammatica?
grammatica?
😒🙁😐🙂😃
Slide 19 - Poll
Slide 20 - Tekstslide
Welke Duitse vraagwoorden ken je nog?
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Tekstslide
________ kommst du morgen? Um halb 10
A
wer
B
wie
C
wann
D
woher
Slide 23 - Quizvraag
_______ hast du das gemacht?
A
wann
B
warum
C
wohin
D
woher
Slide 24 - Quizvraag
______ kommst du? Aus Frankreich
A
woher
B
wohin
C
warum
D
welche
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
werde
werden
werdet
wirst
wird
ich
du
er
sie (ev)
es
wir
ihr
sie (mv)
Sie
Slide 27 - Sleepvraag
Vul de goede vervoeging van "werden" in.
Ich ...
Ich ...
A
wird
B
werde
C
werd
D
word
Slide 28 - Quizvraag
Werkwoord "werden".
Meine Schwester ... fünfzehn Jahre alt.
Meine Schwester ... fünfzehn Jahre alt.
A
wirdt
B
werdet
C
wirst
D
wird
Slide 29 - Quizvraag
Einstein, wann ...... du mal vernünftig (verstandig).
A
wirst
B
werdest
C
wird
D
werdst
Slide 30 - Quizvraag
Wir ....... das schaffen.
A
worden
B
wirden
C
werdet
D
werden
Slide 31 - Quizvraag
Ik kan het werkwoord werden vervoegen
😒🙁😐🙂😃
Slide 32 - Poll
Slide 33 - Tekstslide
der Sohn
der Vater
der Onkel
der Mann
der Cousin
de vader
de zoon
de oom
de neef
de man
der Bruder
der Junge
Slide 34 - Sleepvraag
Wie heißt das auf Deutsch?
de broers en zussen
de broers en zussen
Slide 35 - Open vraag
Wat is "aardig" in het Duits?
Slide 36 - Open vraag
Vertaal: ohne
A
met
B
zonder
C
misschien
D
vaak
Slide 37 - Quizvraag
Wat is het verschil in betekenis tussen schön en schon?
Slide 38 - Open vraag
Vertaal "die Verwandten"
A
de handschoenen
B
de verjaardag
C
het mobieltje
D
de familieleden
Slide 39 - Quizvraag
Wat is "de zus" in het Duits?
