In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Voorbereiding S.O. 12.1 en 12.2
Pak het plan dat je hebt gemaakt.
Ga aan de slag.
Heb je nog iets nodig?
Zelfstandig voorbereiden voor de S.O.!
Slide 1 - Tekstslide
Je kunt:
de volgende begrippen uitleggen: dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, fenotype en genotype.
een kruisingsschema maken om de kans op een bepaald genotype bij de nakomelingen af te leiden.
omschrijven wat een intermediair fenotype en co-dominantie is.
Slide 2 - Tekstslide
Homozygoot = twee gelijke allelen van een gen.
Heterozygoot = twee verschillende allelen van een gen.
Slide 3 - Tekstslide
Intermediair fenotype
Soms zijn er meer dan twee
verschillende fenotypen.
De grijze kip hiernaast heeft een
intermediair fenotype. De witte
en zwarte allel zijn even sterk, dus komen ze allebei tot uiting.
Slide 4 - Tekstslide
Co-dominant
Soms zijn er meer allelen. Bij bloedgroep
zijn er drie allelen:
codeert voor antigeen A
codeert voor antigeen B
codeert voor geen antigeen
De allelen voor antigeen A en B kunnen 'naast elkaar'
tot uiting komen. Ze zijn even sterk.
Daarom zijn er vier verschillende bloedgroepen mogelijk.
(Bloedgroepen worden uitgelegd in 9.5, mocht je dat interessant vinden)
Slide 5 - Tekstslide
Je kunt:
uitleggen hoe een ziekte kan overerven: recessief of dominant en hier voorbeelden van geven.
uitleggen wat geslachtsgebonden recessieve/dominante overerving is en hier voorbeelden van geven.
Uitleggen wat een drager is.
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld: PKU (fenylketonurie). Baby is gezond, maar na halfjaar raken de hersenen beschadigd. Door speciaal dieet kan dit voorkomen worden, daarom krijgt iedere baby een hielprik: checken op o.a. PKU in het bloed.
Voorbeeld: ziekte van Steinert. Spieren worden steeds zwakker, vaak op latere leeftijd.
Ziekte van Huntington: tast hersenen aan, komt tussen 35 en 45 jaar tot uiting.
Slide 7 - Tekstslide
Geslachtsgebonden
Sommige aandoeningen erven over via het X-chromosoom, bv.
kleurenblindheid.
Een man met een recessief allel, heeft geen ander allel, door
Y-chromosoom, dus komt het tot uiting.
Krijgt een vrouw het allel voor kleurenblindheid? Dan is de kans klein dat dat ook op haar tweede X-chromosoom ligt. Kans op kleurenblind meisje is dus heel klein.
Geslachtsgebonden dominante overerving: komt weinig voor. Voorbeeld: syndroom van Alport (aandoening van nieren, oren en ogen).
Belangrijkst voor S.O. : stamboomvragen en erfelijkheid! Vooral oefenen is goed!
Slide 9 - Tekstslide
Check
Lig je op schema?
Wat gaat er niet goed? --> Kun je geconcentreerd werken? (extern) --> Begrijp je de inhoud? (intern)
Moet je iets aanpassen?
Slide 10 - Tekstslide
1. Wat was er goed aan je plan? 2. Wat is er goed gegaan deze les? 3. Wat heeft je geholpen? (succesfactoren)
Slide 11 - Open vraag
1. Wat ging er minder goed? 2. Wat zou je de volgende keer anders doen? 3. Wat heeft je belemmerd? (complicaties)
Slide 12 - Open vraag
1. Wat kan/ken je beter na deze les? 2. Wat moet je nog oefenen/ontwikkelen thuis voordat je de S.O. gaat maken? 3. Wat verwacht je voor cijfer voor de S.O.?