In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
haben, sein
b
Slide 1 - Tekstslide
Vervoeg de werkwoorden haben en sein
Slide 2 - Tekstslide
Onregelmatige werkwoorden: haben + sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
haben
hast
haben
habt
hat
Slide 3 - Sleepvraag
Onregelmatige werkwoorden: haben + sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
seid
sind
sind
Slide 4 - Sleepvraag
haben/sein is....
A
regelmatig
B
onregelmatig
C
zwak werkwoord
Slide 5 - Quizvraag
Vul de juiste uitgang bij haben/sein in
Ich (haben)
A
haben
B
habe
C
hat
Slide 6 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in van haben / sein Du .................( hebt) eine gute Idee.
A
hast
B
haben
C
hat
D
habst
Slide 7 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van 'haben' of 'sein' in de tegenwoordige tijd (o.t.t.). Vertaal ook het persoonlijke voornaamwoord. .......... (jij) gerade bei deinem Onkel?
A
hast du
B
bist du
C
warst du
D
seid du
Slide 8 - Quizvraag
Vul de juiste uitgang bij haben/sein in: Er (sein)
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind
Slide 9 - Quizvraag
Vervoeg de werkwoorden ,,haben'' en ,,sein'' er / sie / es ...
A
hat, seid
B
habt, seid
C
haben, sein
D
hat, ist
Slide 10 - Quizvraag
Ergänze: Wir ______ sein... Freunde getroffen.
A
habt sein
B
haben seine
C
hast seinen
D
hat seiner
Slide 11 - Quizvraag
haben: Ich _________ keine Zeit. sein: Ich ________ nicht dabei.
A
haben/sein
B
hast/bist
C
habe/bin
Slide 12 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van 'sein' in de tegenwoordige tijd (o.t.t.). Vertaal ook het persoonlijke voornaamwoord. Bungeespringen? (jullie) ........... ja ganz schön mutig.
A
Er ist
B
Sie sind
C
Ihr seid
D
Ihr wart
Slide 13 - Quizvraag
Vul de juiste vorm van 'haben' in de tegenwoordige tijd (o.t.t.). Vertaal ook het persoonlijke voornaamwoord. Ich finde, (hij) ........... viel Humor.
A
er hat
B
er ist
C
ihr habt
D
ihr seid
Slide 14 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in van haben / sein Ich .................( heb)das nicht gemacht