Woche 39

H2a Duits, Woche 39
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 160 min

Onderdelen in deze les

H2a Duits, Woche 39

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Beginopdracht
Versie A
Versie B
de broer
de vader
de moeder
de zus
jarig zijn
gezellig, knus
bezoeken
vieren
de verrassing
uitnodigen

Slide 3 - Tekstslide

Diese Woche:
Donnerstag (50 Min.)

Wörter A
(Entdecke die Fehler)
Grammatik C:
7, 8, 9, 10
D: 20
Freitag (50 Min.)

Wörter A
Grammatik C: 
12, 13, 14, 15
D: 20
Wörterliste B
Dienstag (50 Min.)

Wörter G
- Aufgabe 30
Start Kapitel 2:
- A: 1, 3, 4
- B: 5, 6
Wörterliste A (Kap. 2)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Tijdens de les
- naar elkaar luisteren
- telefoon in de kluis of onderin je rugzak (niet te zien, niet te horen)
- spullen mee (= Trabi boek A/B, schrift, pen)

Slide 6 - Tekstslide

De komende periode
T01:
Kapitel 1: 
Alle woordjes op blz. 40-41, zowel NL-DU als DU-NL
Grammatica onderdeel C + E (blz. 43-44)
Kapitel 2: 
Woordenlijst A + B op blz. 76, zowel NL-DU als DU-NL
Grammatica onderdeel C + E (blz. 79-80)

+ leesvaardigheid


Slide 7 - Tekstslide

Entdecke die Fehler - Wörterliste B
Je hebt de linkerhelft van woordenlijst B geleerd. Verbeter de fouten, schrijf de goede woorden op in je schrift.

het eiland = das Insel
de vakantie = die Ferein
ook = aber
fahren = varen
gehen = rijden


Slide 8 - Tekstslide

Grammatik C: Fragewörter
Voor de toets:
- ken je de vertaling van 8 vraagwoorden
- kun je de vraagwoorden in het Duits in de juiste zinnen plaatsen.

Voorbeelden:
Ich weiß nicht, ____ die Schule heute anfängt. > Die erste Stunde beginnt um 08:30!
___ geht es dir? > Mir geht es gut!

Slide 9 - Tekstslide

Grammatik C: Fragewörter
wie
wat
hoe
wanneer
waar
waarvandaan
waarheen
waarom

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Grammatik C: Zahlen
Op de toets:
- kun je Nederlandse getallen van 0 t/m 100 naar het Duits vertalen.

Voorbeelden:
Eine Woche hat ____ Tage.
Der Monat Oktober hat ___ Tage.
Mit ___ darf man in den Niederlanden Alkohol trinken. 

Slide 12 - Tekstslide

Grammatik C: Zahlen
Wat moet je leren:
- de getallen 0 t/m 21
- vanaf 22 en hoger gelden bepaalde regels, dus dan hoef je alleen de vertaling van de tientallen te weten. 

De opbouw van een getal is net als in het Nederlands: 
eenheid + tiental (bijv.: vijftien = fünfzehn)
eenheid + und + tiental (vierentachtig = vierundachtzig)
(tiental = eenheid +zig)

Slide 13 - Tekstslide

Grammatik C: Zahlen
Let op! Er zijn wel uitzonderingen:
Zie de blauwe letters op blz. 44 bij "Getallen t/m honderd"

Slide 14 - Tekstslide

Grammatik E: persoonlijke voornaamwoorden
Om werkwoorden te kunnen vervoegen, heb je daar personen bij nodig.
Welke personen ken je in het Nederlands?

Slide 15 - Tekstslide

Grammatik E: persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij/U

Slide 16 - Tekstslide

Grammatik E: persoonlijke voornaamwoorden
Bij welke persoon passen eigennamen (Jonas, Sarah, Milan, Johanna, etc.) ?

En bij welke persoon passen zelfstandige naamwoorden?
Bijv.: 
Der Junge spielt Fußball. __ ist sehr gut!
Die Woche hat sieben Tage. __ ist schon fast vorbei. 
Das Buch ist sehr gut. __ hat 100 Seiten.
Die Kinder spielen im Garten. __ haben heute frei.

Slide 17 - Tekstslide

Grammatik E: haben/sein
haben
sein
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij/U

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Hausaufgaben für Donnerstag
- Machen: 

- Lernen: Wörterliste A, eerste helft (S. 76)

Slide 21 - Tekstslide

Hausaufgaben für Freitag
- Maken: 

- Leren: Wörterliste A, helemaal (S. 76)



Slide 22 - Tekstslide

Hausaufgaben für Dienstag
- Maken: )

- Leren: Woordenlijst B, eerste helft (S. 76)



Slide 23 - Tekstslide