Afsluiting

11a
  • Je maakt een samenvatting van de drie leerteksten met behulp van de drie leerdoelen.
  • a Hoe probeerden arbeiders en de gegoede burgerij de situatie van de arbeiders te verbeteren?
  • Arbeiders / Gegoede burgers / Beide groepen deden aan liefdadigheid, zodat arme mensen wat te eten en kleding hadden.
  • Arbeiders / Gegoede burgers / Beide groepen richtten vakbonden op, zodat ze samen voor verbeteringen konden zorgen, bijvoorbeeld door te staken of te demonstreren.
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

11a
  • Je maakt een samenvatting van de drie leerteksten met behulp van de drie leerdoelen.
  • a Hoe probeerden arbeiders en de gegoede burgerij de situatie van de arbeiders te verbeteren?
  • Arbeiders / Gegoede burgers / Beide groepen deden aan liefdadigheid, zodat arme mensen wat te eten en kleding hadden.
  • Arbeiders / Gegoede burgers / Beide groepen richtten vakbonden op, zodat ze samen voor verbeteringen konden zorgen, bijvoorbeeld door te staken of te demonstreren.

Slide 1 - Tekstslide

11b
  • Wat houdt het socialisme in? Maak de zinnen kloppend.
  • Op politiek-bestuurlijk gebied wilden socialisten algemeen kiesrechteen minimumloon.
  • Op economisch gebied wilden ze dat er meer / minder vrijheid voor arbeidersondernemers zou zijn.
  • Om invloed op de politiek te krijgen richtten de socialisten een politieke partij / vakbond op.

Slide 2 - Tekstslide

11c
  • c Leg met een voorbeeld uit wat een sociale wet is.
  • Een voorbeeld van een sociale wet is :
  • het Kinderwetje / de Leerplichtwet /
  • de Ongevallenwet.

Slide 3 - Tekstslide

11c
  • Dat is een sociale wet want:
  •  de wet probeert de situatie van kinderen te verbeteren door kinderarbeid te verbieden / hen naar school te laten gaan. Of: de wet probeert de situatie van gehandicapten / zieken te verbeteren door hen een inkomen te geven.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

12a
Gebruik bron 5.
  • a Leg met behulp van de bron uit dat Nederland in 1848 geen democratie was.
  • In bron 5 staat dat 6% van de mannen kiesrecht had in 1848.
Dat betekent dat heel veel mensen geen kiesrecht hadden. Het
kenmerk van een democratie is juist dat alle mensen kiesrecht
hebben.

Slide 6 - Tekstslide

12 b/c
  • b Leg met behulp van de bron uit dat Nederland in 1913 democratischer was dan in 1848.
  • In 1913 hadden al veel meer mannen kiesrecht dan in 1848.
  • c Wanneer werd Nederland een echte democratie? Leg je antwoord uit.
  • In 1919, want vanaf dat jaar mochten alle volwassenen
stemmen: rijk en arm, man en vrouw.

Slide 7 - Tekstslide

13
  • Welke soorten veranderingen zijn hieronder beschreven? Maak de zinnen kloppend.
  • Vrouwen krijgen kiesrecht. Dat is een culturele / economische / politiek-bestuurlijke / sociale verandering, want vrouwen konden voortaan meebeslissen en hadden invloed in het bestuur.
  • Nederland wordt een parlementaire democratie. Dat is een culturele / economische / politiek-bestuurlijke / sociale verandering, want de manier waarop Nederland werd bestuurd, veranderde.

Slide 8 - Tekstslide

14a
Je maakt een samenvatting van de drie leerteksten met behulp van de drie leerdoelen.
a Leg uit wat er in het bestuur van Nederland veranderde door de grondwet van 1848. Vul de juiste woorden in. 
Kies uit: een parlementaire democratie • mannen • ministers • parlement • rijke burgers.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

14b
b Wat wilden feministen veranderen aan de samenleving?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

14c
c Beschrijf hoe Nederland steeds democratischer werd.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Planning

Afsluiting maken bladzijde 61-64
Opdracht 1 t/m 11
Klaar? Overzicht van de stof: controleer jezelf / jaartallen / begrippen

Slide 15 - Tekstslide

Afsluiting H1
Bladzijde 61/64
vraag 1 t/m 11
timer
20:00

Slide 16 - Tekstslide

1a
Oefenen met tijdsvolgorde
a Zet de gebeurtenissen in de goede tijdsvolgorde, van vroeger naar later.
A De bevolking groeit hard en de vraag naar kleding neemt toe.
B De meeste mensen werken in de landbouw en verdienen bij met huisnijverheid.
C Ondernemers zetten grote spin- en weefmachines in grote hallen.
D Steeds meer mensen trekken naar de gebieden waar industrie opkomt.
E Uitvinders ontwerpen grote spin- en weefmachines, die veel sneller werken.
  • De juiste volgorde is: B, A, E, C, D.

Slide 17 - Tekstslide

1b
b Zet de gebeurtenissen in de goede tijdsvolgorde, van vroeger naar later.

A Alle volwassen mannen krijgen kiesrecht.
B Alle volwassen vrouwen krijgen kiesrecht.
C De koning heeft veel macht.
D De macht ligt bij het parlement, waarin vooral liberalen zitten.
E Socialisten richten een eigen politieke partij op.
  • De juiste volgorde is: C, D, E, A, B.

Slide 18 - Tekstslide

2a
Gebruik bron 1.
a Wat was de belangrijkste aandrijfkracht in de industrie in 1850?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

2a
  • ◯ D Windmolens

Slide 21 - Tekstslide

2b
b Aan welke gegevens in de bron kun je zien dat Nederland vanaf 1860 begon te industrialiseren? Leg je antwoord uit
.
  • Aan het aantal stoommachines, want dat nam vanaf 1860
  • enorm toe.

Slide 22 - Tekstslide

3
Welke zinnen gaan over rijke burgers (R) en welke over arbeiders (A)? Zet een R of een A
voor de zin.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

4a
a Wat is een politieke partij?
  • ◯ D Een groep mensen met ongeveer dezelfde ideeën over het bestuur.

Slide 25 - Tekstslide

4b
b Wat waren verschillen tussen het liberalisme en het socialisme? Maak de zinnen kloppend.
  • Liberalen/ Socialisten vonden dat de regering zich niet al te veel met het leven van burgers moest bemoeien.
Liberalen / Socialisten vonden dat er algemeen kiesrecht moest komen. Vooral liberalen / socialisten vonden dat er wetten moesten komen die arbeiders beschermden.

Slide 26 - Tekstslide

5
Hoe probeerden de gegoede burgerij en arbeiders de situatie van arbeiders in de 19e eeuw te verbeteren?
  • Oprichten van vakbonden: arbeiders / gegoede burgerij / beide groepen
  • Oprichten van politieke partijen: arbeiders / gegoede burgerij / beide groepen
  • Aan liefdadigheid doen: arbeiders / gegoede burgerij / beide groepen
  • Invoeren van de eerste sociale wet: arbeiders / gegoede burgerij / beide groepen
  • Strijden voor algemeen kiesrecht: arbeiders / gegoede burgerij / beide groepen

Slide 27 - Tekstslide

6a
Gebruik bron 2.
a Welke sociale wet zou verbetering moeten brengen in de situatie van deze meisjes:
de Leerplichtwet of de Ongevallenwet? Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

  • De Leerplichtwet, want daarin staat dat kinderen tussen 6 en 12 jaar naar school moeten.

Slide 30 - Tekstslide

6b
Welke verandering in de wet zou de situatie van deze meisjes ook kunnen verbeteren:
het instellen van een minimumloon voor arbeiders of een wet die vrouwen het recht geeft om hun eigen geldzaken te regelen? Leg je antwoord uit.

  • Een minimumloon voor arbeiders, want dan verdienen volwassen arbeiders meer. Dan hoeven kinderen niet bij te verdienen voor
het gezin en kunnen ze naar school.

Slide 31 - Tekstslide

7 a/b
a Hoe heet de vorm van bestuur waarbij burgers hun volksvertegenwoordiging kiezen?
  • Een parlementaire democratie.
b Welke belangrijke verandering kwam er in 1848 in Nederland?
  • ◯ C De koning verloor bijna al zijn macht.

Slide 32 - Tekstslide

8a
Gebruik bron 3.
a Bij welk begrip past deze bron het beste?

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

  • ◯ A Bij feminisme.

Slide 35 - Tekstslide

8b
b Om welke reden vonden de vrouwen op de foto kiesrecht voor vrouwen belangrijk?

  • ◯ C Er zouden dan meer mensen in het parlement komen die voor hun rechten opkwamen.

Slide 36 - Tekstslide

8c
Wanneer is deze foto gemaakt?
  • De foto is vóór / na 1800 gemaakt, want toen waren er stoommachines / stoomboten / streefden vrouwen voor vrouwenkiesrecht (vanaf ongeveer 1870).
  • De foto is vóór / na 1917 gemaakt, want toen hadden vrouwen nog geen kiesrecht en streden ze daarvoor.

Slide 37 - Tekstslide

9
De 19e eeuw heet ook wel de tijd van burgers en stoommachines.
 Leg dat uit.
  • Stoommachines passen bij een belangrijke economische verandering in de 19e eeuw  omdat door deze uitvinding mensen niet meer afhankelijk waren van de kracht van hun eigen spieren of van water- of windkracht.
Vervoermiddelen, zoals de stoomboot en stoomtrein, en machines
werden voortaan aangedreven door stoommachines. Mensen
werkten niet langer thuis of op het land, maar in grote hallen in de
stad, waar ze dichtbij gingen wonen.

Slide 38 - Tekstslide

9
  • Burgers passen bij een belangrijke politieke verandering in de 19e eeuw, omdat alle inwoners van Nederland tussen 1815 en 1919 dezelfde grondrechten en algemeen kiesrecht kregen

Slide 39 - Tekstslide

10a
a Hieronder staan zes zinnen over de tijd rond 1900. 
Vergelijk ze met de tijd vóór 1848.
Geef in de tweede kolom aan of het gaat om een verandering of om iets wat hetzelfde is gebleven.

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

10b
Geef in vraag a telkens aan bij welk gebied het voorbeeld past. Kies uit: cultureel • economisch • politiek-bestuurlijk • sociaal. Zet je antwoord in de derde kolom van het
schema.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

11a
a Leg uit waarom de grondwetswijziging van 1848 een belangrijke verandering was voor het bestuur van Nederland.
  • De koning verloor een groot deel van zijn macht en het
parlement kreeg meer macht.

Slide 44 - Tekstslide

11b 
b Leg uit waarom door de grondwetswijziging van 1919 Nederland democratischer werd.
  • Alle vrouwen kregen kiesrecht.

Slide 45 - Tekstslide

11c 
c Om welke reden zou je kunnen zeggen dat de politieke veranderingen in Nederland in de 19e eeuw geen revolutie waren?
  • De veranderingen gingen erg langzaam, het duurde meer danhonderd jaar voordat alle mannen en vrouwen kiesrecht kregen.

Slide 46 - Tekstslide

Proefwerk 
  • Overzicht stof bladzijde 65/66
  • doorlezen  theorie
  • Afsluiting
  • Digitale methode MEMO
TIPS

Slide 47 - Tekstslide