Je moet 3 groepen in de naamvallen (1,3,4) in het Duits kunnen vervoegen:
1: de lidwoorden: der/die/das/ein
Persoonlijke voornaamwoorden: duiden personen en onderwerpen aan zonder ze echt bij de naam te noemen.
Bezittelijke voornaamwoorden: Bezittelijke voornaamwoorden gebruik je, zoals de naam al zegt, als je bezit aan wil tonen (iets is van iemand).