Taal Actief thema 4 les 4

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Taal Actief thema 4 les 4

Tegenwoordige tijd:  tt

Verleden tijd: vt

Welke 2 woorden passen er bij de tijd die nu is?

1. de toekomst
2. de verleden tijd
3. de tegenwoordige tijd
4. het heden

Jos roept zijn broer.
Wat is het werkwoord?

1. zijn
2. Jos
3. roept
4. broer

Jos roept zijn broer.
welke tijd is roept?

1. Toekomstige tijd
2. Verleden tijd: vt
3. Oertijd
4. tegenwoordige tijd: tt

Jos roept zijn broer.
Wat is het hele werkwoord van roept?

1. roepen
2. riepen
3. roep
4. roept

Hij dronk een glas melk.
Schrijf het werkwoord op

Hij dronk een glas koude melk.
Is dronk tegenwoordige tijd: tt of verleden tijd: vt?

succescriteria:

- Tegenwoordige tijd = nu, tijd moet nog komen tt

- Verleden tijd = tijd die al geweest is vt

- Ik kijk naar het werkwoord

- Ik kijk naar andere woorden over tijd

Ik vraag het straks aan mijn moeder.
Schrijf het werkwoord op

Ik vraag het straks aan mijn moeder.
Deze zin staat in de ..

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Zij spelen nu in de tuin.
Is dit tegenwoordige tijd: tt of verleden tijd: vt?

Zij spelen nu in de tuin.
Dit is de tegenwoordige tijd; door welke 2 woorden weet je dit?

Gisteren maakte ik een mooi doelpunt. Deze zin staat in de vt. Door welke 2 woorden weet je dat:

1. doelpunt
2. ik
3. maakte
4. gisteren

De zus van mijn moeder komt op bezoek.
Deze zin staat in de ...

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Het eten smaakte me niet.
Schrijf het werkwoord op. Zet erachter tt of vt.

Vandaag vier ik mijn verjaardag.
Schrijf het werkwoord op. Zet erachter tt of vt.

Mijn buurvrouw gaf een feest.
Schrijf het werkwoord op. Zet erachter tt of vt.

Zij woont naast ons.
Schrijf het werkwoord op. Zet erachter tt of vt.

De koekjes smaakten toen heerlijk.
Schrijf het werkwoord op. Zet erachter tt of vt.

Nu smullen maar!
Schrijf het werkwoord op. Zet erachter tt of vt.