y2 GT Grammatica unit 2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 2

Grammar Unit 2 

• Vergelijking
• Past simple
• Past continuous 

Wat zijn trappen van vergelijking?

De trappen van vergelijking gebruik je om 2 of meer dingen met elkaar te vergelijken.

Mijn zus is ouder dan jouw zus.

Dit is het beste boek dat ik ook heb gelezen.

-er / -est 

Bij bijvoeglijk naamwoorden van één lettergreep en 2 lettergrepen  (korte woordjes) plak je -er of -est er achter:

big - bigger than - the biggest

tall - taller than - the tallest

Big

Vergelijken - 2 of meer lettergrepen

(langere woordjes) 

gebruik je: more - the most 

terrible - more terrible - the most terrible (vreselijk)

Past simple (verleden tijd) 

In het Engels gebruiken we de past simple heel vaak.

Daarom is het belangrijk om het te leren.

Het wordt gebruikt als we het over het verleden hebben, bijvoorbeeld wat we gisteren deden. 

How? Voorbeeld

Yesterday I walked to school. (Gisteren liep ik naar school.) (+)

Really? Did you walk to school? (Echt waar? Ben je naar school gelopen?) (-)

No.. I was joking! I did not walk to school. (Nee, ik maakte een grapje! Ik ben niet naar school gelopen.) (?)

Bevestigend (+): 

Werkwoord + ed: Walked

Voorbeeld: Yesterday I walked to school.  

Vragend (?): 

Did + Werkwoord: Did + walk

Voorbeeld: Did you walk to school? 

Let op! Tussen did+ walk heb je of she, he, you, we, they, I of zelfstandige naamwoorden (personen, plaatsen, landen etc): 

Did Stijn win the game? 

Ontkennend (-): 

Did +  not + werkwoord: did not walk

I did not walk to school. 

Voorbeelden

Bevestigend: I loved the Spiderman movie. I enjoyed it with my sister. We walked to the cinema. 

Vragend: Did you love the movie? Did you enjoy it? Did you walk?

Ontkennend: I did not hate the movie. I did not go alone to the cinema. I did not bike there.

Past Continuous - bevestigend

was / were + werkwoord + ing = was walking

I was walking                                          

You were walking 

He / She / It was walking

We were walking

They were walking

Past Continuous - vragend

gebruik was  of were ... voor je vraag

was / were + persoon+ werkwoord + ing = Was I walking?

Was I walking? 

Were you walking? 

Past Continuous - ontkennend

gebruik not

was / were + not + werkwoord + ing = was not walking

I was not  walking. 

You were  not walking. 

Past Simple <-> Continuous

Wij liepen	Wij waren aan het lopen
We walked	We were walking