Economie Kader 4, H3 par. 3.3 Wat levert meer productie op?

Hoofdstuk 3.3
Wat levert meer productie op?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3.3
Wat levert meer productie op?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is arbeidsproductiviteit?
A
de gemiddelde productie per medewerker per tijdseenheid
B
de gemiddelde productie per bedrijf per tijdseenheid
C
de gemiddelde consumptie per bedrijf per tijdseenheid
D
de gemiddelde consumptie per medewerker per tijdseenheid

Slide 4 - Quizvraag

Er worden 249 broodjes gezond gemaakt door 3 mensen. Wat is de arbeidsproductiviteit?

Slide 5 - Open vraag

Maak nu opdracht 1, 2 en 3
Op blz. 82 en 83

Slide 6 - Tekstslide

Kan het sneller?
Sid, Bas en Koen zijn pakketbezorgers.
Ze brengen de pakjes lopend weg. 
Dat doen ze voor de gezelligheid met hun drieën samen.
Dat kost hun heel veel tijd.
Ze willen op één dag meer pakjes wegbrengen. Dan verdienen ze meer.
Wat kunnen ze doen?


Slide 7 - Tekstslide

Kan het sneller?
Bijvoorbeeld:
  • Ze kunnen het werk verdelen: ieder zijn eigen wijk.
  • Ze kunnen een fietskar of een bestelwagen gebruiken.

  • Dan stijgt hun arbeidsproductiviteit.
  • Arbeidsproductiviteit = productie per persoon in een bepaalde tijd


Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Sid, Bas en Koen bezorgen nu samen per week 2.400 pakketjes. Ze werken allemaal vijf dagen per week.
  • In een week is de arbeidsproductiviteit:
  • 2.400 ÷ 3 = 800 pakketjes per persoon.
  • Per dag is de arbeidsproductiviteit:
  • 2.400 ÷ 3 ÷ 5  = 160 pakketjes per persoon per dag.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Door een stijging van de arbeidsproductiviteit..
A
nemen kosten af waardoor de prijs kan dalen
B
nemen kosten toe waardoor de prijs stijgt
C
nemen kosten toe waardoor de prijs daalt
D
nemen kosten toe waardoor de prijs kan dalen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
Scholing
B
Arbeidsvoorwaarden
C
Arbeidsverdeling
D
Openingstijden

Slide 12 - Quizvraag

Maak nu opdracht 4 en 5
Blz. 83

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Productiecapaciteit is:
A
Het aantal mensen dat in een bedrijf werkt
B
Het aantal uren dat er gewerkt wordt
C
De machines die worden gebruikt
D
De maximale hoeveelheid producten

Slide 17 - Quizvraag

De productiecapaciteit wordt bepaald door ...
A
de arbeidsproductiviteit.
B
het aantal mensen dat in een bedrijf werkt.
C
de kapitaalgoederen die worden gebruikt.
D
Het aantal mensen dat in het bedrijf werken.

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn maatschappelijke kosten?
A
Kosten die een bedrijf maakt.
B
Kosten die gemaakt worden en die ministers betalen.
C
Kosten voor onderhoud van wegen e.d.
D
Negatieve gevolgen van productie voor de samenleving.

Slide 20 - Quizvraag

Voorbeelden van maatschappelijke kosten zijn:
A
geluidsoverlast, milieuvervuiling, uitbuiten van arbeiders
B
uitbuiting van arbeiders, in ploegendienst werken, je ziekmelden
C
geluidsoverlast, te kort aan personeel, en milieuvervuiling

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een maatschappelijke opbrengst?
A
Milieuvervuiling
B
Geluidsoverlast
C
Luctvervuiling
D
Werkgelegenheid

Slide 22 - Quizvraag

Maak nu opdracht 8, 9 en 10
Op blz. 84 en 85

Slide 23 - Tekstslide