2B herhaling TV H4

Herhalingsles Taalverzorging H4
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles Taalverzorging H4

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
Leerdoelen;
Terugblik:
- Verwijswoorden;
- Tegenwoordige, verleden en voltooide tijd;
- Verkleinwoorden.
Zelfstandig werken.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
weet je hoe je wanneer je welk verwijswoord moet gebruiken;
kun je het verschil zien tussen de drie verschillende tijden;
kun je verkleinwoorden maken van zelfstandig naamwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Jou huis of jouw huis?

A
jou
B
jouw

Slide 6 - Quizvraag

jou of jouw? Ik bel jou / jouw morgen even, goed?
A
jou
B
jouw

Slide 7 - Quizvraag

Vul in jou of jouw.

Gelukkig kan ik altijd op .... rekenen.
A
jou
B
jouw

Slide 8 - Quizvraag

me of mijn

Ik ben .......... telefoon vergeten
A
me
B
mijn

Slide 9 - Quizvraag

Is het mij, me of mijn?

Huib heeft al ...... T-shirts uit de kast gehaald?
A
me
B
mijn

Slide 10 - Quizvraag

me of mijn
Ik vraag me af of jij een voldoende gaat halen.
A
me
B
mijn

Slide 11 - Quizvraag

Tegenwoordige, verleden en voltooide tijd

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin?

Het is onduidelijk of de examenkandidaten wel hun examen kunnen doen.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 14 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?

De leerlingen hebben hun werkstuk ingeleverd.

A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 15 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?

Dat was na de Tweede Wereldoorlog.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 16 - Quizvraag

Verkleinwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

verkleinwoord koning
A
koningje
B
koninkje

Slide 19 - Quizvraag

Verkleinwoord: accu
A
accuutje
B
accu'tje

Slide 20 - Quizvraag

verkleinwoord: opa
A
opatje
B
opaatje

Slide 21 - Quizvraag

verkleinwoord: vergoeding
A
vergoedingje
B
vergoedinkje

Slide 22 - Quizvraag

verkleinwoord baby
A
babytje
B
babietje

Slide 23 - Quizvraag

Zelfstandig werken

Slide 24 - Tekstslide