3H - Nederlands les 1 ww-spelling

Nederlands
Woensdag 6 januari  
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Woensdag 6 januari  

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Werkwijze online lessen 
  • Wat weet je nog?
  • Aan de slag!
  • Afsluiting + HW volgende les 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwijze online lessen
  • Weekplanner + HW in Magister 
  • Camera aan tijdens de les. Camera uit? - Afwezig!
  • Microfoon uit, tenzij docent anders aangeeft
  • Elke les start én eindigt klassikaal!

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik kan de tegenwoordige tijd van een werkwoord correct spellen.  

  • Ik kan de verleden tijd van
    een werkwoord correct spellen. 

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 5 - Tekstslide

Wat gaan we de komende lessen doen?
De komende weken gaan we oefenen met de werkwoordspelling. Je hebt bij deze lessenserie heel veel vrijheid: je bent vrij om je eigen keuzes te maken. Aan het begin van elke les kun je aangeven hoe je wilt werken.

  • Je kunt de LessonUps zelfstandig doornemen 
  • Je kunt samenwerken met een medeleerling. 
  • Je kunt meedoen met de uitleg van de docent.
  • Je kunt opdrachten samen maken met de docent.

Kijk aan het begin van elke les goed naar de leerdoelen en op welke manier je het beste kunt werken. Misschien doe je de ene les mee met de uitleg, werk je de tweede les samen en de laatste les alleen. Maak voor jezelf deze keuze!



Slide 6 - Tekstslide

Op welke manier wil je deze les werken?

Slide 7 - Poll


Beantwoord de volgende vragen:
- Op welke manier wil je deze les werken? 
- Als je samenwerkt, geef dan aan met 

Slide 8 - Open vraag

Wat nu?
In de volgende slides wordt het eerste deel van theorie over werkwoordspelling uitgelegd. 

Twee opties:
  1. Meer dan 27 punten - Je neemt de slides door, maar je mag de oefenopdrachten overslaan. Je maakt wel de 'eindopdracht'. 
  2. Minder dan 27 punten- Je neemt de slides door én je maakt alle oefenopdrachten. Je mag de 'eindopdracht' overslaan. 

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag! 
We beginnen bij het begin, namelijk het vinden van de persoonsvorm (pv). 

Om te weten of je een werkwoord met '-d' of '-t' schrijft, is het belangrijk om eerst de persoonsvorm te vinden. Zo weet je of het werkwoord dat je moet schrijven een persoonsvorm, een voltooid deelwoord, een onvoltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord is. 

Slide 10 - Tekstslide

1

Slide 11 - Video

01:15

Tekst
Noteer de antwoorden van de oefening uit het filmpje. 

Slide 12 - Open vraag

Aan de slag! 
De persoonsvorm (pv) kun je dus op drie manieren vinden: 
  1. een vraagzin maken, de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan;
  2. de tijdproef (tt-vt), de persoonsvorm verandert;
  3. de getalsproef (ev-mv), de persoonsvorm én het onderwerp verandert. 

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag! 
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) schrijven. Bij de spelling van zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd ga je uit van de ik-vorm. 

Hoe vind je de ik-vorm?
Je haalt van het hele werkwoord (het infinitief) de laatste twee letters (-en) weg. 
VB: helpen - help

Soms moet je een extra letter weglaten of toevoegen of verandert er een letter. 
VB: redden --> red
        vrezen --> vrees

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 15 - Tekstslide

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Bepaal of het in te vullen werkwoord wel of niet een persoonsvorm is. Als het een persoonsvorm is, noteer deze dan in de tegenwoordige tijd. 

  1. Met een handdruk ... (overhandigen) de directeur alle leerlingen hun diploma.
  2. Wie heeft zich ... (verbazen) over jouw eerste plaats bij het hordelopen.
  3. De politie van deze stad ... (behandelen) elke misdaad even serieus.
  4. Sinds wanneer ... (vertalen) onze docent Engels romans in het Nederlands?
  5. Mijn opa's woning was ... (vervuilen) na het overlijden van zijn werkster.

Slide 16 - Tekstslide


Lever hier een foto van de vorige opdracht in. 

Slide 17 - Open vraag

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) :

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 
  • sterke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd van klank
VB: lopen - liep 
  • zwakke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd niet van klank. Zie schema op volgende slide.
VB: maak - maakte, ruil - ruilde 



Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvtt) van zwakke werkwoorden:



Enkelvoud
(ik, jij, hij, zij, het, etc.)
ik-vorm + de of te
ik stuurde, jij hoestte
Meervoud
(wij, jullie, zij, etc.)
ik-vorm + ten of den
wij stuurden, zij hoestten

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag! 
Persoonsvorm verleden tijd:

Om te weten of je -t(en) of -d(en) schrijft, gebruik je 't Kofschip zit.

Hele werkwoord min 'en'. Zit de letter voor 'en':
  • wél in 't Kofschip - je schrijft een 't' 
             VB: printen - ik printte, dansen - jij danste 
  • niet in 't Kofschip - je schrijft een 'd'
              VB: landen - wij landden, horen - jij hoorde 



Slide 20 - Tekstslide

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 
  1. Vanmorgen ... (melden) de krant dat leerlingen minder vakantieweken krijgen.
  2. De fabriek ... (lozen) haar vieze afvalwater rechtstreeks in de rivier.
  3. Na de marathon ... (vertonen) veel lopers tekenen van vermoeidheid.
  4. Max ... (vertellen) me dat hij al een kwartier op een taxi ... (wachten). 
  5. De veulentjes ... (huppelen) door de wei en hun moeders ... (draven).

Slide 21 - Tekstslide


Lever hier een foto van de vorige opdracht in. 

Slide 22 - Open vraag

Nakijken
Kijk de vorige opdrachten zelf na. 




Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):
  1. overhandigt
  2. verbaasd
  3. behandelt
  4. vertaalt
  5. vervuild

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt):

  1. meldde
  2. loosde
  3. vertoonden
  4. vertelde, wachtte
  5. huppelden, draafden 

Slide 23 - Tekstslide


Bij de vorige vragen had ik meer dan 10 antwoorden goed. 
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?

Max ... (vermoeden) al wel dat Moritz niet in het donker ... (durven) te rijden. 
A
vermoede, durfde
B
vermoede, durfte
C
vermoedde, durfde
D
vermoedde, durfte

Slide 25 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?

Gözde ... (vinden) snorkelen nog steeds geweldig, want ze ... (houden ) van gekleurde vissen.
A
vind, houd
B
vindt, houd
C
vind, houdt
D
vindt, houdt

Slide 26 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?

De leraar ... (worden) gevreesd om zijn strengheid, dat niemand zelfs maar ... (fluisteren). 
A
wordt, fluisterdt
B
wordt, fluistert
C
word, fluistert
D
word, fluisterd

Slide 27 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?

Als je mijn les weer ... (verstoren), ... (worden) je onmiddellijk verwijderd.
A
verstoord, wordt,
B
verstoort, word
C
verstoort, wordt
D
verstoord, word

Slide 28 - Quizvraag

LET OP!
Als je op de starttoets méér dan 27 punten had gehaald, hoefde je de vorige oefenopdrachten niet te maken. De opdracht op de volgende slide moet je wél maken.

Als je op de starttoets minder dan 27 punten had gehaald, moest je de voorgaande oefenopdrachten wel maken. De opdracht op de volgende slide hoef je niet te maken.

Slide 29 - Tekstslide

Eindopdracht
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Noteer het werkwoord in de juiste spelling. Kies indien mogelijk de tegenwoordige tijd. Tip: bepaal eerst om welke werkwoordsvorm het gaat. 

  1. Doordat het kabinet jarenlang heeft ... (bezuinigen) op de ouderenzorg, worden veel bejaarden nu ... (confronteren) met te weinig aandacht.
  2. Ooit was de haven in Woudrichem ... (dichtslibben), maar in 1995 werd hij opnieuw ... (uitdiepen). 
  3. Sander had zich nog nooit ... (bekommeren) om gezond eten, tot er bij hem diabetes werd ... (constateren). 
  4. Afgelopen zaterdag heeft de familie Verdoorn weer ... (barbecueën), waarbij, zoals altijd, niet werd ... (beknibbelen) op de hoeveelheid vlees.
  5. Bedenk goed of je de erfenis ... (aanvaarden) of ... (afwijzen). 
  6. Toen Ilse waterpokken had, ... (krabben) ze zich zo vaak dat ze er littekens op haar aarm aan ... (overhouden).
  7. Dat Maud zich zo laat ... (aanmelden) voor de vrijwillige schoonmaakactie, ... (getuigen) niet van enthousiasme.
  8. ... (Afwenden) je hoofd niet ... als je wilt dat er naar je ... (worden) .. (luisteren)!

Slide 30 - Tekstslide


Lever hier een foto van de vorige opdracht in. 

Slide 31 - Open vraag

Nakijken
Kijk de vorige opdracht zelf na. 




  1. bezuinigd, geconfronteerd
  2. dichtgeslibd, uitgediept
  3. bekommerd, geconstateerd
  4. gebarbecued, beknibbeld
  5. aanvaardt, afwijst
  6. krabde, overhield
  7. aanmeldde, getuigde
  8. Wend af, wordt, geluisterd 

Slide 32 - Tekstslide


Bij de vorige vragen had ik meer dan 12 antwoorden goed. 
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quizvraag

Vandaag hebben we het bovenste deel van het schema behandeld!

Slide 34 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik
    kan de tegenwoordige tijd van een werkwoord correct spellen.  

  • Ik kan de verleden tijd van
    een werkwoord correct spellen. 

Slide 35 - Tekstslide