Fictie: je kent verschillende verhaalsoorten, je kan je leeservaring beschrijven.
Grammatica: je kan het werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp benoemen in een zin, je kan voorzetsels herkennen in een zin.
Spelling: je kan het voltooid deelwoord en Engelse werkwoord goed spellen, je kan het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord goed spellen, je weet wanneer je l of ll schrijft.
Over taal: je kent de betekenis van verschillende woorden.
Lezen: je kan activerende teksten herkennen, je kan het publiek vaststellen, je kan de opbouw van alinea's herkennen en je weet hoe een schrijver een tekst kan beginnen en afsluiten.