Signaalwoorden

Nederlands: Signaalwoorden
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands: Signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les weet ik wat signaalwoorden zijn en kan ik deze vinden in een tekst of zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden 
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 4 - Tekstslide

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 5 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 6 - Tekstslide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 7 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 8 - Tekstslide

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 9 - Tekstslide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 10 - Tekstslide

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 11 - Tekstslide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Slide 12 - Tekstslide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 13 - Tekstslide

Ik voer dit onderzoek uit ZODAT ik kan bewijzen dat dit plan niet moet worden uitgevoerd.
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
doel - middel
D
reden

Slide 14 - Quizvraag

Ik ben vandaag iets later thuis, WANT ik ga eerst nog even boodschappen doen.
A
Samenvatting
B
oorzaak
C
Doel-middel
D
Reden

Slide 15 - Quizvraag

VANWEGE het lawinegevaar konden we niet gaan skiën.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Samenvatting

Slide 16 - Quizvraag


Hij ging op tijd van huis vanmorgen. TOCH miste hij de trein.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 17 - Quizvraag

AL MET AL zie ik maar één mogelijkheid, stoppen met roken
A
Conclusie
B
Toelichting
C
Samenvatting
D
Opsomming

Slide 18 - Quizvraag

Het Rode Kruis zoekt dringend vrijwilligers OM aan de groeiende hulpvraag TE kunnen voldoen

A
Oorzaak-gevolg
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Doel-middel

Slide 19 - Quizvraag


Ik heb een uur intensief gesport, TOCH ben ik niet moe
A
tegenstelling
B
toelichting
C
voorwaarde

Slide 20 - Quizvraag

Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glas drinken EN een pizza. Hier is sprake van een....
A
Tegenstelling
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming
D
Toelichting

Slide 21 - Quizvraag

Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op...……
malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
zodat
C
als gevolg van
D
echter

Slide 22 - Quizvraag

Ik wil graag een nieuwe fiets kopen.....
dit kan niet want ik heb geen geld
A
daardoor
B
dus
C
maar
D
toch

Slide 23 - Quizvraag

We zijn nog geen achttien jaar...…
we mogen nog geen alcohol kopen
A
tenzij
B
dus
C
zodat
D
want

Slide 24 - Quizvraag

.....Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende
A
Tenzij
B
Hoewel
C
Omdat
D
Zodat

Slide 25 - Quizvraag

Vul het juiste signaalwoord in

De nieuwslezer zei dat het ging regenen, ..... de zon schijnt al de hele dag

A
maar
B
want
C
zoals

Slide 26 - Quizvraag

Vul het juiste signaalwoord in

Er was brand in de keuken ontstaan en .... bleef het restaurant vandaag dicht.
A
alsnog
B
waarom
C
daarom

Slide 27 - Quizvraag

Vul het juiste signaalwoord in.

..... je bij ons stage wilt lopen, kun je een motivatiebrief sturen.
A
Zoals
B
Omdat
C
Als

Slide 28 - Quizvraag

Vul het juiste signaalwoord in.
Als je .... meer winst wil maken, moet je meer reclame maken.
A
daarom
B
zodat
C
dus
D
en

Slide 29 - Quizvraag

Nederlands: Signaalwoorden
les 2

Slide 30 - Tekstslide

Les planning 
Korte herhaling
Afmaken en bespreken kopieën 

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les weet ik wat signaalwoorden zijn en kan ik deze vinden in een tekst of zin. 

Slide 32 - Tekstslide

Kortom, ik heb het best goed gedaan.
'kortom' is een signaalwoord voor het verband:
A
opsomming
B
samenvatting
C
conclusie
D
tijd

Slide 33 - Quizvraag

We verkopen veel sportartikelen, zoals schoenen, sokken en ballen.
'Zoals' is het verband...
A
reden
B
oorzaak-gevolg
C
toelichting of voorbeeld
D
samenvatting

Slide 34 - Quizvraag

Ik heb een pen om te schrijven.
'Om... te' is het verband...
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
doel-middel
D
conclusie

Slide 35 - Quizvraag

Ik wil graag naar school, maar ik ben ziek. 'Maar' is signaalwoord voor het verband:
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
doel-middel
D
conclusie

Slide 36 - Quizvraag

Hij heeft plezier in zijn stage, ..... hij veel mag doen.
A
want
B
omdat
C
kortom
D
maar

Slide 37 - Quizvraag

..... de treinen niet rijden, kan ik niet naar school.
A
doordat
B
daarna
C
daarom
D
kortom

Slide 38 - Quizvraag