4.1 t/m 4.4 spellingsregels

Grammatica
4.1 Meervoud
4.2 Tussenletters
4.3 Aan elkaar of los?
4.4 Einde op -e of -en
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
4.1 Meervoud
4.2 Tussenletters
4.3 Aan elkaar of los?
4.4 Einde op -e of -en

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

4.1 Meervoud
A
niveau's
B
niveaus

Slide 6 - Quizvraag

4.1 Meervoud
A
cafees
B
café's
C
cafe's
D
cafés

Slide 7 - Quizvraag

4.1 Meervoud
A
perzikken
B
perziken
C
perziks

Slide 8 - Quizvraag

4.1 Meervoud
A
studioos
B
studios
C
studio's

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

4.2 Tussenletters
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

4.2 Tussenletters
A
beregoed
B
berengoed

Slide 17 - Quizvraag

4.2 Tussenletters
A
giraffennek
B
giraffenek

Slide 18 - Quizvraag

4.2 Tussenletters
A
koninginnesoep
B
koninginnensoep

Slide 19 - Quizvraag

4.2 Tussenletters
A
werknemerverklaring
B
werknemersverklaring

Slide 20 - Quizvraag

4.2 Tussenletters
A
snottebel
B
snottenbel

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

4.3 Aan elkaar of los
A
nonverbaal
B
non-verbaal

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

4.3 Aan elkaar of los
A
er over heen
B
erover heen
C
er overheen
D
eroverheen

Slide 28 - Quizvraag

4.3 Aan elkaar of los
A
korte termijngeheugen
B
korte termijn geheugen
C
kortetermijngeheugen

Slide 29 - Quizvraag

4.3 Aan elkaar of los
A
politie academie
B
politie-academie
C
politieacademie

Slide 30 - Quizvraag

4.3 Aan elkaar of los
A
vier sterrenhotel
B
viersterrenhotel
C
viersterren hotel
D
vier-sterren-hotel

Slide 31 - Quizvraag

4.3 Aan elkaar of los
A
drie kamerappartement
B
driekamer appartement
C
driekamerappartement

Slide 32 - Quizvraag

4.4 Einde op -e of -en

Mijn auto is beter dan die van....
A
andere
B
anderen

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

4.4 Einde op -e of -en

De directeur zei: "Dit geldt voor jullie....
A
beide
B
beiden

Slide 39 - Quizvraag

4.4 Einde op -e of -en
.......die het huiswerk af hebben, mogen gaan.
A
Degene
B
Degenen

Slide 40 - Quizvraag

4.4 Einde op -e of -en
Niet alle studenten haalden de toets.
............. haalden zelf een 1!
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 41 - Quizvraag

4.4 Einde op -e of -en

Dit mobieltje is goedkoper dan....
A
andere
B
anderen

Slide 42 - Quizvraag