Oefenvragen Oog

Herhaling Oog en Regeling
BiNaS erbij,
laptop erbij
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling Oog en Regeling
BiNaS erbij,
laptop erbij

Slide 1 - Tekstslide

De hypothalamus produceert...
(blauwe pijl)
A
Releasing hormonen (RH)
B
Inhibiting hormonen (IH)
C
Zowel RH als IH
D
Geen van beide

Slide 2 - Quizvraag

Welk hormoon speelt hierin een rol?
A
Renine
B
Insuline
C
ADH
D
Aldosteron

Slide 3 - Quizvraag

Welk hormoon wordt door de hypothalamus gebruikt om de productie van TSH te stimuleren?
A
TSH-RH
B
TSH-IH
C
GH-RH
D
FSH

Slide 4 - Quizvraag

Welk hormoon wordt gebruikt door de hypothalamus om de productie van groeihormoon (GH) te remmen?
A
GH-RH
B
GH-IH
C
GH-RIH
D
FSH

Slide 5 - Quizvraag

Sleep het woord op de juiste grafiek 
Positieve terugkoppeling 

Slide 6 - Sleepvraag

Sleep het woord op de juiste grafiek 
Negatieve terugkoppeling 

Slide 7 - Sleepvraag

Hypofyse
Eierstokken
Hypothalamus
Doelwitorgaan
FSH-RH
FSH
Oestradiol

Slide 8 - Sleepvraag


Hypothalamus

hypofyse

Lever

GHRH

    GH

Slide 9 - Sleepvraag


Hypothalamus

Hypofyse

 cortisol

ACTH

bijnier

     CRH

Slide 10 - Sleepvraag

Bevordert de assimilatie
Verwijd de bloedvaten van de skeletspieren
Stimuleert de nierwerking
Verhoogt de hartslagfrequentie
Verlaagt de ademfrequentie
Stimuleert de afscheiding van zweetklieren
Stimuleert de afgifte van het hormoon adrenaline
Parasympatisch zenuwstelsel
Orthosympatisch zenuwstelsel

Slide 11 - Sleepvraag

Wat gebeurt er op microscopisch niveau wanneer een spier zich samentrekt?
A
het sarcomeer wordt in elkaar gedrukt
B
het sarcomeer wordt uitgerekt
C
sarcolemma wordt korter
D
sarcolemma wordt langer

Slide 12 - Quizvraag

Waar ontstaat een impuls na een prikkel?
A
in de zintuigcellen
B
in het zintuig
C
in de hersenen
D
in de prikkel

Slide 13 - Quizvraag

Orgaan 1
Orgaan 2
Orgaan 3
Hypothalamus
Hypofyse
Doelwitorgaan

Slide 14 - Sleepvraag

Delen van het oog
Oefenvragen

Slide 15 - Tekstslide

Om te zien moet er licht in je oog komen. Via welke onderdelen (goede volgorde) van het oog komt het licht in je oog?
A
hoornvlies, pupil, lens, glasachtig lichaam, netvlies
B
lens, pupil, hoornvlies, netvlies, glasachtig lichaam
C
hoornvlies, netvlies, pupil, lens, glasachtig lichaam
D
netvlies, glasachtig lichaam, pupil, lens, hoornvlies

Slide 16 - Quizvraag

Oudere mensen kunnen dikwijls de krant alleen zonder bril lezen, als ze deze met gestrekte armen voor zich houden. Welke van de genoemde veranderingen kan daarvan de oorzaak zijn?
A
troebelheid hoornvlies
B
troebelheid lens
C
verminderen van elasticiteit lens
D
groter worden van de afstand tussen lens en netvlies

Slide 17 - Quizvraag

Iemand kijkt met een 1 oog naar het midden van een zwarte schijf met een diameter van 50 cm. Deze schijf staat tegen een lichte achtergrond.
De afstand van het oog tot de schijf bedraagt 20 cm. De schijf wordt nu langzaam van het oog verwijderd tot op een afstand van 10 meter.
1) Wordt het beeld van de schijf op het netvlies groter of kleiner?
2) Op welke wijze past de pupil zich aan bij de nieuwe situatie?
A
groter, groter
B
groter, kleiner
C
kleiner, groter
D
kleiner, kleiner

Slide 18 - Quizvraag

Op welke plek van het netvlies moet het licht vallen/samenkomen?
A
Blinde vlek
B
Gele vlek
C
Vaatvlies
D
Hoornvlies

Slide 19 - Quizvraag

Bij oogonderzoek wordt wel eens gebruik gemaakt van stoffen waardoor pupilverwijding optreedt. Door de stoffen worden bepaalde spieren tijdelijk verlamd. Welke spieren zijn tijdelijk verlamd, waardoor deze pupilverwijding optreedt?
A
oogspieren
B
kringspieren in de iris
C
spieren in straalvormig lichaam
D
straalsgewijs lopende spieren in de iris

Slide 20 - Quizvraag

iemand die bijziend is
A
heeft een bril met positieve lenzen nodig
B
moet minder telefoon/tablet gebruiken
C
heeft een bril met negatieve lenzen nodig
D
moet vaker veraf kijken

Slide 21 - Quizvraag

Je kan de blaadjes in de hoge boom niet scherp zien, wat ben je dan?
A
Bijziend, holle (min) lens nodig
B
Bijziend, bolle (plus) lens nodig
C
Verziend, holle (min) lens nodig
D
Verziend, bolle (plus) lens nodig

Slide 22 - Quizvraag

Dichtbij scherp zien = lens A of lens B?
want de lens is ........
en de lensbandjes zijn .....

A
Lens B lens is plat lensbandjes zijn strak
B
Lens A lens is plat lensbandjes zijn slap
C
Lens A lens is bol lensbandjes zijn slap
D
Lens B lens is bol lensbandjes zijn strak

Slide 23 - Quizvraag

In tegenstelling van wat vaak wordt gedacht komt een stier niet af op een rode lap, maar juist op de beweging van de lap. Stieren (en koeien) zijn namelijk rood-groen kleurenblind. Hoe kun je dat aan het oog zien?
A
Het oog heeft geen gele vlek.
B
Het oog heeft alleen maar staafjes.
C
Het oog heeft geen rode en groene kegeltjes.
D
Het oog heeft geen blinde vlek.

Slide 24 - Quizvraag

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 25 - Quizvraag

Lichtstralen die ons oog binnenkomen worden gebroken. Er treedt breking van licht op door
A
het hoornvlies en door de pupil
B
uitsluitend de ooglens
C
het hoornvlies en door de ooglens
D
de ooglens en door het netvlies

Slide 26 - Quizvraag

Een persoon kijkt 's nachts naar de sterren. Op een gegeven ogenblik ziet hij een lichtzwakke ster. Als hij probeert hiervan een duidelijk beeld te krijgen, ziet hij opeens de ster niet meer.

De ster wordt voor hem onzichtbaar doordat in beide ogen het beeld van de ster:
A
naast de gele vlek valt op een plek waar alleen staafjes voorkomen
B
op de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen
C
naast de gele vlek valt op een plek waar alleen kegeltjes voorkomen
D
op de gele vlek valt waar alleen kegeltjes voorkomen

Slide 27 - Quizvraag

Op welke van de aangegeven plaatsen zijn bij deze patiënt de zenuwbanen aangetast, waardoor deze uitval is veroorzaakt?
A
Plaats P
B
Plaats R
C
Plaats Q
D
Plaats S

Slide 28 - Quizvraag

Als ik wil  scherpstellen op een voorwerp dat dichtbij is, dan                                                    de kringspiertjes
van het/de                                                    , waardoor de lensbandjes                                          komen te staan en de lens                                                    wordt.                


strak
straalvormig lichaam
iris
slap
ontspannen
spannen (aan)
boller
platter

Slide 29 - Sleepvraag

Aangespannen lensbanden in het oog zorgen voor een
A
plattere vorm van de ooglens
B
bollere vorm van de ooglens
C
natuurlijke spanning van de ooglens
D
samentrekken van het hoornvlies

Slide 30 - Quizvraag

Van binnen in het oog naar buiten kom je drie lagen tegen, wat is de juiste volgorde?
A
Netvlies, Vaatvlies, harde oogvlies
B
Vaatvlies, Netvlies, harde oogvlies
C
Harde oogvlies, vaatvlies, netvlies

Slide 31 - Quizvraag

Als je een lens los zou halen uit het oog, is het dan bol of plat?
A
bol
B
plat

Slide 32 - Quizvraag

Huiswerk


Thema 2: 28 t/m 32

Volgende les: Gedrag beschrijven en VIL


Slide 33 - Tekstslide