Thema 12 Voeding en vertering BS 1 Enzymen Klas 4

Enzymen
Enzymen zijn stoffen die reacties laten plaatsvinden en/of versnellen

Enzymen zijn eiwitten                                                                     Specifiek
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Enzymen
Enzymen zijn stoffen die reacties laten plaatsvinden en/of versnellen

Enzymen zijn eiwitten                                                                     Specifiek

Slide 1 - Tekstslide

B1: Voedselproductie
Th4: Voeding en vertering

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt de werking van enzymen beschrijven.
  2. Je kunt beschrijven welke rol bacteriën en schimmels spelen bij voedselbederf. 
  3. Je kunt manieren benoemen waarop voedsel kan worden geconserveerd. (SE)

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg theorie

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn enzymen
Enzymen zijn eiwitten die nodig zijn om koolhydraten, vetten en eiwitten te verteren en om voedingsstoffen af te breken tot stoffen die ons lichaam nodig heeft om te kunnen functioneren. Die voedingsstoffen worden dan via de wand van de dunne darm opgenomen in het bloed.

Slide 5 - Tekstslide

Enzymactiviteit
De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt = de enzymactiviteit.

Enzymactiviteit is afhankelijk van:
- temperatuur
- zuurtegraad 

Slide 6 - Tekstslide

Enzymen - optimum
  • enzymactiviteit
  • optimumkromme
  • zuurgraad (pH)
  • temperatuur

Slide 7 - Tekstslide

Werking enzymen
Enzymen maken grote voedingsstoffen klein (knippen). Elke voedingsstof heeft zijn eigen enzym.
een enzym:
  1. bindt aan de voedingsstof
  2. knipt de voedingsstof in stukken
  3. laat los en kan opnieuw een zelfde voedingsstof afbreken

Slide 8 - Tekstslide

Voedsel conserveren
Conserveren:  Het langer houdbaar maken van voedsel door
de omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt.
Manieren om te conserveren:
  1. Invriezen
  2. Pasteuriseren
  3. Steriliseren
  4. Vacuüm verpakken
  5. Drogen
  6. Toevoegen van conserveermiddelen

Slide 9 - Tekstslide

Conserveren
Je kan conserveren door stoffen weg te halen
  • bijv. vacuüm verpakken/drogen
Je kan conserveren door stoffen toe te voegen
  • Zout
  • Suiker
  • Zuur
Toegevoegde stoffen noemen we Additieven

Slide 10 - Tekstslide

levensvoorwaarden micro-organismen


  • Tempratuur
  • Lucht (zuurstof)
  • Water


Slide 11 - Tekstslide

Verse melk
  •  Pasteuriseren


  • de melk wordt verhit tot 72 graden
  • veel micro-organismen gaan dood

Slide 12 - Tekstslide

Lang houdbare melk


  • Steriliseren


  • de melk wordt een tijdje verhit op 130-140 graden
  • alle micro-organismen gaan dood


Slide 13 - Tekstslide

Wijn en bier
  • Alcohol


  • Door de alcohol worden micro-organismen gedood

Slide 14 - Tekstslide

zilveruitjes
  • Zuur


  • Te zuur voor de micro-organismen om in te leven

Slide 15 - Tekstslide

blikje ananas
  • Suiker


  • Te veel suiker voor de micro-organismen om in te leven

Slide 16 - Tekstslide

Koffie
  • Vacuum


  • Er is geen lucht, dus de micro-organismen kunnen er niet leven (ook geen water)

Slide 17 - Tekstslide

Olijven
  • Zout


  • Te zout, daar kunnen geen micro-organismen in leven

Slide 18 - Tekstslide

Cup a soup, rozijnen


  • Drogen


  • er is geen water, dus micro-organismen kunnen er niet leven

Slide 19 - Tekstslide

Herhalen
Herhalen

Slide 20 - Tekstslide

Wat doen schimmels en bacteriën (reducenten) in de natuur?
A
Ze doen helemaal niets
B
Ze eten van de planten
C
Ze breken de dode resten van planten en dieren af

Slide 21 - Quizvraag

Enzymen kunnen
A
knippen OF plakken
B
knippen EN plakken
C
knippen EN DAN plakken
D
ALLEEN knippen

Slide 22 - Quizvraag

Wat doen enzymen?
A
Enzymen verbranden voedingsstoffen
B
Enzymen maken voedingsstoffen kleiner
C
Enzymen bevatten verteringssappen
D
Enzymen nemen voedingstoffen op in het bloed

Slide 23 - Quizvraag

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymactiviteit gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af,

Slide 24 - Quizvraag

Iemand maakt een schema van de werking van enzymen (zie de afbeelding). Hierbij geldt:
E = enzym en
V = voedingsstof waarop het
enzym inwerkt.
Kan dit schema de enzym-
werking juist weergeven?
A
Ja
B
Nee
C
Geen idee
D
Oeps, moet nog gaan leren

Slide 25 - Quizvraag

Enzymen kunnen maar één keer gebruikt worden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

In de afbeelding is het verband tussen de
temperatuur en de activiteit van een bepaald enzym in een diagram weergegeven.
Bij welke temperaturen is dit
enzym tijdelijk onwerkzaam?
A
Alleen bij temperaturen onder de 10 graden.
B
Alleen bij temperaturen onder de 35 graden.
C
Alleen bij temperaturen boven de 50 graden.
D
Zowel onder de 10 als boven de 50 graden.

Slide 27 - Quizvraag

In de afbeelding is het verband tussen de
temperatuur en de activiteit van een bepaald enzym in een diagram weergegeven.
Bij welke temperaturen is dit
enzym voorgoed onwerkzaam?
A
Alleen bij temperaturen onder de 10 graden.
B
Alleen bij temperaturen onder de 35 graden.
C
Alleen bij temperaturen boven de 50 graden.
D
Zowel onder de 10 als boven de 50 graden.

Slide 28 - Quizvraag

In de afbeelding is het verband tussen de
zuurgraad en de activiteit van een bepaald
enzym in een diagram weergegeven.

Wat is de optimum-pH voor dit enzym?
A
Een pH van 0
B
Een pH van 2
C
Een pH van 3,5
D
Dat kan je niet aflezen uit de grafiek.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is waar over enzymen?
A
Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
B
Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
C
Enzymen zijn niet specifiek
D
Enzymen moet je eten

Slide 30 - Quizvraag

Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel opeten
D
Omstandigheden gunstig maken voor schimmels en bacteriën

Slide 31 - Quizvraag

Waarom kan ik deze
worst buiten de
koelkast bewaren?
A
Hij is gepasteuriseerd
B
Hij is gedroogd
C
Hij is luchtdicht verpakt
D
Hij zit in een conserveringsmiddel

Slide 32 - Quizvraag

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 33 - Quizvraag

Welke manier van conserveren zie je hier?
Deze melk staat buiten de koeling
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 34 - Quizvraag

welke manier van conserveren zie je hier?
A
geen
B
luchtdicht verpakken
C
gasverpakken
D
met conserveermiddelen

Slide 35 - Quizvraag

Koelen
Verhitten
Drogen
Luchtdicht verpakken
Conserveermiddelen toevoegen
Kipfilet
Melk
Pasta
Koffie
Augurken 

Slide 36 - Sleepvraag

Aan de slag!
Lees basisstof 1 op blz. 10 t/m 13

Maken opdrachten 1 t/m 7


Slide 37 - Tekstslide