Herhaling Avoir & Etre

Les  verbes  avoir et être
C
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les  verbes  avoir et être
C

Slide 1 - Tekstslide

Etre (zijn)

Je suis
Tu es
Il, elle, on est

nous sommes
vous êtes
ils, elles sont
Avoir (hebben)

J'ai
Tu as
Il, elle, on a

nous avons
vous avez
ils, elles ont

Slide 2 - Tekstslide

zijn =
A
être
B
avoir

Slide 3 - Quizvraag

hebben =
A
être
B
avoir

Slide 4 - Quizvraag

être of avoir?

Tu es
A
être
B
avoir

Slide 5 - Quizvraag

être of avoir?

Il a
A
être
B
avoir

Slide 6 - Quizvraag

être of avoir?

Ils ont
A
être
B
avoir

Slide 7 - Quizvraag

être of avoir?

Je suis
A
être
B
avoir

Slide 8 - Quizvraag

être of avoir?

Ils sont
A
être
B
avoir

Slide 9 - Quizvraag

être of avoir?

Tu es
A
être
B
avoir

Slide 10 - Quizvraag

elles (avoir)
A
ont
B
sont

Slide 11 - Quizvraag

nous (avoir)
A
sommes
B
êtes
C
avez
D
avons

Slide 12 - Quizvraag

elle (avoir)
A
vont
B
sont
C
ont
D
a

Slide 13 - Quizvraag

tu (avoir)
A
es
B
as
C
a
D
est

Slide 14 - Quizvraag

ils (avoir)
A
ont
B
avoir
C
sont
D
a

Slide 15 - Quizvraag

Tu (être)
A
as
B
est
C
es
D
sont

Slide 16 - Quizvraag

Nous (être)
A
faisons
B
avons
C
êtes
D
sommes

Slide 17 - Quizvraag

Elle ..... douze ans
A
est
B
a
C
es
D
ont

Slide 18 - Quizvraag

Je .... une fille.
A
est
B
être
C
suis
D
as

Slide 19 - Quizvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij zijn
C.  jij/je  hebt
D.  wij/we  zijn
E. jij / je bent
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  es
3.  ils  sont
4.  tu  as
5.  nous  sommes
6.  elle  a

Slide 20 - Sleepvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u  heeft
B. zij zijn
C.  ik  ben
D.  wij zijn
E.  ik  heb
F. jullie  zijn
1.  vous  avez
2.  j' ai
3.  elles  sont
4.  je  suis
5.  on  est
6. vous  êtes

Slide 21 - Sleepvraag

Je ... (ben) formidable!

Slide 22 - Open vraag

Job ............ mon frère

Slide 23 - Open vraag

tu
je
il
elle
hij
ik
jij
zij

Slide 24 - Sleepvraag

ik
jij
hij
zij
wij
jullie
zij(m)
zij (v)
Je
Elles
Nous
Il
Tu
Elle
Vous
Ils

Slide 25 - Sleepvraag

ETRE
AVOIR
je suis 
tu as
ik heb
zij hebben
wij zijn
vous êtes
vous avez
zij is
jullie hebben
ils sont
tu es
j'ai
ils ont
nous sommes
jij bent
nous avons
zij zijn 
jij hebt
jullie zijn
elles ont

Slide 26 - Sleepvraag

Monique ... (is) tombée de l'escalier

Slide 27 - Open vraag

Matthew et Jasper ... (zijn) dans la classe

Slide 28 - Open vraag

Vous ... (hebben) bien travaillé!!

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide