Revision + Prepositions of place and time

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Welcome to today's English lesson!

With Ms Frijns

By the end of this lesson, you...

...you have refreshed your memory on gerunds and to + infinitive.

...you know what prepositions of time and place are and hpw to use them.

...you have worked on the weektask. 

Table of Contents

1. Revision: Gerunds & to + infinitive (10 min)
2. Explanation: Prepositions of place and time (10 min)
3. Work on the weektask (20 min)

Look at the LessonUps

Gerund & to + infinitive

To Summarise:

Gerund

Een gerund is... Ww+ ing

Je gebruikt een gerund na werkwoorden zoals like, love, miss, avoid. 

Voorbeeld: I like watching Netflix. 

To Summarise:

To + infinitive

To + infinitive is... to + het hele werkwoord 

Je gebruikt to + infinitive...

...na werkwoorden zoals hope, ask, refuse, expect. I hope to get an A.

...na het leidend voorbeeld van de zin. I asked him to help. 

...na een bijvoegelijk naamwoord dat een mening uit. It is nice to be outside. 

Gerund or to+ infinitive?

1. Tammy likes ____________(paint) paintings. 
2. Bella told him _____________(be) quiet. 
3. I think it is helpful _______________(look) at the lessonup!
4. I tend to avoid ___________________(call) people out of the blue. 
5. Sabrina and Jeff hate ___________(eat) in public.
6. The teacher wants them _________________(pass) the test.

Prepositions of place and time

Prepositions of place and time

The fashion show is on Saturday.

Lille is a place in France.

You can come back at 11:30. 

Wat is een 'preposition'?

Prepositions of place and time

The fashion show is on Saturday.

Lille is a place in France.

You can come back at 11:30. 

Wat is een 'preposition'?

Een 'preposition' is een voorzetsel dat een relatie tussen 2 woorden/ delen uit een zin aangeeft. 

Prepositions of place and time

The fashion show is on Saturday. (the fashion show - Saturday)

Lille is a place in France. (place - France)

You can come back at 11:30. (come back - 11:30)

Wat is een 'preposition'?

Een 'preposition' is een voorzetsel dat een relatie tussen 2 woorden/ delen uit een zin aangeeft. 

Prepositions of place and time

The fashion show is on Saturday. (the fashion show - Saturday)

Lille is a place in France. (place - France)

You can come back at 11:30. (come back - 11:30)

Wat is een 'preposition'?

Een 'preposition' is een voorzetsel dat een relatie tussen 2 woorden/ delen uit een zin aangeeft. 

Prepositions of time

The fashion show is on Saturday. 

I went home in the morning. 

We celebrate together at Christmas.

Welke prepositions of time zijn er?

Prepositions of time

The fashion show is on Saturday. 

I went home in the morning. 

We celebrate together at Christmas.

Welke prepositions of time zijn er?

on, in, at

Prepositions of time

The fashion show is on Saturday. 

I went home in the morning. 

We celebrate together at Christmas.

Wanneer gebruik je welke?

on:

in:

at:

Prepositions of time (on)

The fashion show is on Saturday. 

I am going to a Billie Eilish concert on the 27th of October. 

Wanneer gebruik je welke?

on:

in:

at:

Prepositions of time (on)

The fashion show is on Saturday. 

I am going to a Billie Eilish concert on the 27th of October. 

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in:

at:

Prepositions of time (in)

I went home in the morning. 

I am going to Japan in spring in 2024.

Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in:

at:

Prepositions of time (in)

I went home in the morning. 

I am going to Japan in spring in 2024.

Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at:

Prepositions of time (in)

I went home in the morning. 

I am going to Japan in spring in 2024.

Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at:

Prepositions of time (in)

I went home in the morning. 

I am going to Japan in spring in 2024.

Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at:

Prepositions of time (in)

I went home in the morning. 

I am going to Japan in spring in 2024.

Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at:

Prepositions of time (at)

I went home in the morning. 

I am going to Japan in spring in 2024.

Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at:

Prepositions of time (at)

We celebrate together at Christmas.

We can talk at lunchtime.

You can come back at 11:30. 

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at:

Prepositions of time (at)

We celebrate together at Christmas.

We can talk at lunchtime.

You can come back at 11:30. 

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at: bij feestdagen

Prepositions of time (at)

We celebrate together at Christmas.

We can talk at lunchtime.

You can come back at 11:30. 

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at: bij feestdagen, specifieke tijden op een dag

Prepositions of time (at)

Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data

in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden

at: bij feestdagen, specifieke tijden op een dag

We are going shopping _________ the evening. 

Muslims celebrate the end of Ramadan _________ Eid.

I can go home ________ closing time. 

Sophia went missing _________ 2017.

Let's go to a restaurant ____________ Sunday.

Rita is going to go to Yemen _________ summer. 

on

on

in

in

at

at

Prepositions of Place

His house is on Cornelia street on the Waal.

I was born in Amsterdam. 

I lost my bag at the office. 

Welke prepositions of place zijn er?

Prepositions of Place

His house is on Cornelia street on the Waal.

I was born in Amsterdam. 

I lost my bag at the office. 

Welke prepositions of place zijn er?

on:

in:

at:

Prepositions of Place (on)

His house is on Cornelia street on the Waal.

I am sitting on the bus. 

My keys are on the table. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: 

in:

at:

Prepositions of Place (on)

His house is on Cornelia street on the Waal.

I am sitting on the bus. 

My keys are on the table. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren

in: 

at:

Prepositions of Place (on)

His house is on Cornelia street on the Waal. 

I am sitting on the bus. 

My keys are on the table. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, 

in: 

at:

Prepositions of Place (on)

His house is on Cornelia street on the Waal. 

I am sitting on the bus. 

My keys are on the table. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: 

at:

Prepositions of Place (in)

I could never live in a metropolitan city.

I was born in Amsterdam. 

We are sitting in a classroom. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: 

at:

Prepositions of Place (in)

I could never live in a metropolitan city.

I was born in Amsterdam. 

We are sitting in a classroom. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 

at:

Prepositions of Place (in)

I could never live in a metropolitan city.

I was born in Amsterdam. 

We are sitting in a classroom. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 

at:

Prepositions of Place (in)

I could never live in a metropolitan city.

I was born in Amsterdam. 

We are sitting in a classroom. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 

at:

Prepositions of Place (in)

I left my laptop at home. 

You can shop at Time's Square. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 

at:

Prepositions of Place (in)

I left my laptop at home. 

You can shop at Time's Square. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 

at: specifieke plekken, locaties

Prepositions of Place (in)

I left my laptop at home. 

You can shop at Time's Square. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 

at: specifieke plekken, locaties

Prepositions of Place (in)

I left my laptop at home. 

You can shop at Time's Square. 

Welke prepositions of place zijn er?

on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken

in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 

at: specifieke plekken, locaties

Over to you...

Work on the weektask.