Cultuurlandschappen - Rivierkleilandschap

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het rivierengebied
Fluviatiele afzettingen van Rijn en Maas uit Laat-Weichselien en Holoceen.
Bij Duitse grens afzettingen ca 1,5m dik, ruim 20m bij de kust.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zien we hier?
A
oeverwal
B
donk
C
stroomrug
D
stuwwal

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

De koude omstandigheden in de laatste ijstijd (Weichselien) zorgden ervoor dat het landschap veranderde in een toendra of een open, parkachtig landschap met weinig begroeiing. In de
koudste fasen ontstonden er zelfs poolwoestijnen. De rivieren Rijn, Maas en Schelde voerden in deze
perioden veel water af en grote hoeveelheden zand en grind. Het rivierpatroon was echter niet, zoals nu
het geval is, rustig kronkelend (meanderend), maar het waren brede, wild vlechtende rivieren met een
groot aantal beddingen en zand- en grindbanken ertussen. Door de wind werd bij laagwater het zand
van de banken geblazen en vormde zich plaatselijk opeenhopingen van zand langs de rivier, rivierduinen
genoemd. Later is in dit gebied zand, klei en veen afgezet die de rivierduinen (deels) bedekte. Een donk is een rivierduin dat in het Pleistoceen gevormd is, en later (in het Holoceen) bedekt is met sediment. Wanneer de rivierduinen er nog (gedeeltelijk) bovenuit steken noem je ze een donk. (donken: pleistocene rivierduinen die zo hoog waren dat ze niet door latere afzettingen bedekt zijn.

Wat zie je hier?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hebben donken en de terrasenkruising met elkaar te maken?

Slide 12 - Tekstslide

Ze zijn dus in het Pleistoceen gevormd. In het Holoceen is de terrassenkruising  steeds verder opgeschoven naar het oosten, waardoor er in het gebied ten westen daarvan veel gesedimenteerd werd door de rivieren, en zo dus deze rivierduinen helemaal of gedeeltelijk bedekt zijn geraakt met sedimenten (wanneer ze er nog gedeeltelijk bovenuit steken noem je het een donk)
Het stijgen van de terrassenkruising heeft te maken met het stijgen van de zeespiegel en daarmee met de afname van het verhang van de rivier richting de zee. Deze afname is erg belangrijk voor de situatie in het westen van het land. Door de lage stroomsnelheden en het ontstaan van moerasbosveen langs de rivieren is er een erg stabiel niet erosief riviersysteem in dit deel van Nederland ontstaan wat de ontwikkeling van grote veengebieden mogelijk heeft gemaakt.
• Verschil tussen verhang en verval. Verval is het absolute hoogteverschil tussen twee punten van een watergang. Verhang is het relatieve hoogteverschil uitgedrukt in m/km.

Wat zie je bij A en hoe is deze ontstaan?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe breed is een oeverwal in het centrale rivierenlandschap?
A
een tiental meters
B
50-100 meter
C
enkele honderden meters
D
500-800 meter

Slide 14 - Quizvraag

De oeverwallen hebben een variabele breedte van enkele honderden meters langs de meanderende grote rivieren tot een tiental meters langs de takken van de getijdenrivieren (in NL: In het centrale rivierenlandschap zijn de oeverwallen het breedst (tot 500 meter). In dit deel van het rivierengebied bestaat het merendeel van het oppervlak uit oeverwalafzettingen. De breedte van de oeverwallen neemt af tot ongeveer 50 meter in het westelijk rivierengebied.

Wat zie je bij B en hoe is het ontstaan?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Kaart

Nieuwstraat 27, Dreumel
Welk uitspraken zijn waar?
  1. Het hoogteverschil tussen oeverwal en kom is 0,5 tot 1,5 meter
  2. De oeverwallen in het westen van Nederland bevatten meer klei dan in het oosten van Nederland
  3. De komgronden in het westen van Nederland bevatten meer klei dan in het oosten van Nederland
  4. Oeverwallen en kommen samen worden stroomruggen genoemd
  5. In het oosten bevatten de kommen meer veen dan in het westen

Slide 17 - Tekstslide

De textuur van de komafzettingen wordt naar het westen toe niet zwaarder, omdat in alle komsitutaties de sedimentatieomstandigheden hetzelfde zijn: vrijwel stilstaand water waaruit met name de lutumfractie kan bezinken.
De textuur van de top van de oeverwalafzettingen verandert in stroomafwaartse richting van zavel naar lichte of zware klei. in het westen vind je veel veen in de kommen


Een stroomrug verwijst naar een (verdwenen) rivierloop inclusief de oude oeverwallen, deze rug kenmerkt zich door zijn van nature verhoogde ligging.
Als er sprake is van een systeem van stroomruggen wordt er gesproken over een stroomgordel.

Slide 18 - Tekstslide

(verdwenen) rivierloop. Hiermee wordt bedoeld dat de oorspronkelijke grote rivierloop, waar langs actief oeverwallen worden gevormd, tijdens de momenten dat de rivier overstroomt, is verdwenen. In sommige gevallen is er nog wel sprake van een riviertje (waterloop) in de oorspronkelijk veel grotere rivierbedding.
stroomgordel: omdat in de situatie voor de dijken de rivier zich vrij kon verplaatsen in het landschap, kon er dus een brede gordel in het landschap ontstaan die bestaat uit zandige afzettingen met daarbinnen een watervoerende geul.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De mens in het landschap

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

toen men ook de lager gelegen delen van het terrein intensiever ging benutten moesten de dorpsgebieden tegen overstromingswater worden beschermd.
De eerste kaden, de zijdwenden beletten de toestroming van water uit de buurnederzetting .
De achterkade bood bescherming tegen het overstromingswater dat door de kommen zijn weg zocht.

Wat is de functie van een wetering?

Slide 23 - Open vraag

Hier zie je een aantal weteringen lopen. De weteringen zijn nodig om het overtollige water af te voeren.
de aanleg van doorgaande rivierdijken betekende dat de komgebieden hun water niet meer goed kwijt konden. Daarom werden weteringen aangelegd. Met behulp van uitwateringssluizen kon het overtollige water op de rivieren worden geloosd.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet bij A, B en C staan?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Dreumel. vanaf de rivier laten zien de uiterwaarden, oeverwal en dan de komgronden
Leg uit waarom alleen de bovenste laag van een uiterwaard geschikt is voor kleiwinning voor een steenfabriek.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leven met overstromingen

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

IJsbreken

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk landschappelijk element vind je bij A en is deze binnengedijkt of buitengedijkt?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Overslaggrond / overslagen

Slide 33 - Tekstslide

Op veel plaatsen waar de dijken doorbraken vormden zich kolkgaten (wielen) van soms 12 meter diep. Daarbij werd de zandondergrond uitgespoeld en in een waaier achter het wiel afgezet.
Je kan hier de link met overslagen (dijkdoorbraakafzettingen maken). Het bijzondere aan de overslagen is dat zand over klei heen ligt. Hierdoor warmen de gronden in het voorjaar snel op terwijl deze door de klei in de ondergrond niet snel uitdroogt. Wordt veel voor tuinbouw (fruitteelt) gebruikt.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de verschillende onderdelen a t/m h?

Slide 41 - Tekstslide

A = uiterwaarden,
B = komgrond
C = fossiele stroomrug
D = zand-/kleiput
E = wiel
F = overslaggrond
G = donk
H = oeverwal

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies