Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
1.1 - Werkwoorden
Grammatica en Spelling
H1 - Woordsoorten
1.1 - Werkwoorden
1 / 34
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
34 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Grammatica en Spelling
H1 - Woordsoorten
1.1 - Werkwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Planning periode 4 bespreken
Theorie 1.1 - Werkwoorden
Zelfstandig aan de slag
Slide 2 - Tekstslide
Planning periode 4
Slide 3 - Tekstslide
Grammatica H1.1 - Werkwoorden
Lesdoel:
Aan het einde van deze paragraaf herken je de werkwoorden en hun verschillende vormen in een zin.
Slide 4 - Tekstslide
Grammatica H1.1- Werkwoorden
Een
werkwoord
zegt wat iets of iemand
doet
of
overkomt
.
Ik
zwem
in zee.
Hij
denkt
iets.
Zij
vindt
iets.
Slide 5 - Tekstslide
Grammatica H1.1- Werkwoorden
Er zijn
4 vormen
van het werkwoord die je moet kunnen herkennen en benoemen.
Persoonsvorm
Infinitief (hele werkwoord)
Voltooid deelwoord
Tegenwoordig deelwoord
Slide 6 - Tekstslide
1. Persoonsvorm
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord dat wordt bepaald door het onderwerp van de zin.
Een zin heeft
altijd
een persoonsvorm!
Je kunt de
persoonsvorm
op 3 manieren vinden:
Tijdsproef
Getalsproef
Zin vragend maken
Slide 7 - Tekstslide
1. Persoonsvorm
Tijdsproef
: Verander de zin van tijd
Hij
loopt
vandaag naar school - Hij
liep
vandaag naar school
Getalsproef
: Verander in de zin meervoud/enkelvoud
Hij
loopt
vandaag naar school - Wij
lopen
vandaag naar school
Zin vragend maken:
Verander de zin in een vraagzin
Hij
loopt
vandaag naar school -
Loopt
hij vandaag naar school?
Slide 8 - Tekstslide
DRIE VRAGEN
3 vragen over de persoonsvorm
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Zij gaat morgen met de fiets naar school.
Slide 10 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Morgen moeten de jongens na school werken.
Slide 11 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Heeft de docent dit goed uitgelegd?
Slide 12 - Open vraag
2. Infinitief
Als je de persoonsvorm in een zin gevonden hebt kan je op zoek gaan naar andere werkwoorden.
Het
infinitief
is de het
hele werkwoord
.
Fietst
-
fietsen
Loopt
-
lopen
Wordt
-
worden
Slide 13 - Tekstslide
2. Infinitief
Vandaag
moet
het meisje naar school
lopen
.
Jasper
gaat
om 12 uur
lunchen
.
Mees en Kees
hebben
dat altijd al
willen
hebben
.
Slide 14 - Tekstslide
DRIE VRAGEN
2 vragen over het infinitief
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het infinitief in deze zin?
Hij wil morgen al gaan.
A
wil
B
gaan
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het infinitief in deze zin?
Hij kan goed voetballen.
A
kan
B
voetballen
Slide 17 - Quizvraag
3. Voltooid deelwoord
Een
voltooid deelwoord
geeft aan dat iets eerder al is gebeurd.
rennen
(inf) -
gerend
(vd)
luisteren
(inf) -
geluisterd
(vd)
reizen
(inf) -
gereisd
(vd)
fietsen
(inf) -
gefietst
(vd)
Slide 18 - Tekstslide
3. Voltooid deelwoord
Gelukkig
is
ze zo gewoon
gebleven
.
Heb
jij de kinderen wel
opgehaald
?
Het meisje
was
als een blok voor hem
gevallen
.
Slide 19 - Tekstslide
DRIE VRAGEN
2 vragen over het voltooid deelwoord
Slide 20 - Tekstslide
Wat is het voltooid deelwoord in deze zin?
Het gebeurde toen ze was gevallen.
A
gebeurde
B
was
C
gevallen
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord in deze zin?
Hij was heel erg verbaasd.
A
was
B
verbaasd
Slide 22 - Quizvraag
4. Tegenwoordig deelwoord
Een
tegenwoordig deelwoord
geeft aan dat iets tegelijk met iets anders gebeurt.
Infinitief +d
staan
(inf) -
staand
(td)
luisteren
(inf) -
luisterend
(td)
reizen
(inf) -
reizend
(td)
fietsen
(inf) -
fietsend
(td)
Slide 23 - Tekstslide
4. Tegenwoordig deelwoord
Fietsend
at
zij van haar boterham.
Haar presentatie
doet
zij het liefst
staand
.
Lopend
keek
zij om naar die jongen.
Slide 24 - Tekstslide
DRIE VRAGEN
2 vragen over het tegenwoordig deelwoord
Slide 25 - Tekstslide
Wat is het tegenwoordig deelwoord in de zin?
Zingend ging ik naar mijn werk.
Slide 26 - Open vraag
Wat is het tegenwoordig deelwoord in de zin?
Ik ging naar werk lopen, hopend op mooi weer.
Slide 27 - Open vraag
https:
Slide 28 - Link
Checken lesdoel
Aan het einde van deze paragraaf herken je de werkwoorden en hun verschillende vormen in een zin.
3 vragen om te kijken of je het lesdoel hebt behaald
Slide 29 - Tekstslide
Welke 4 vormen van het werkwoord ken je?
Slide 30 - Open vraag
Op welke 3 manieren kun je de persoonsvorm vinden?
Slide 31 - Open vraag
Infinitief
Voltooid deelwoord
Tegenwoordig deelwoord
Persoons-
vorm
Dit heeft een zin altijd!
Dit is het hele werkwoord
Geeft aan dat iets al is gebeurd.
Geeft aan dat het tegelijk met iets anders gebeurt,
Slide 32 - Sleepvraag
Zelfstandig aan de slag
Open NU Nederlands
Grammatica H1 - Woordsoorten
1.1 - Werkwoorden
Opdracht 1, 2, 3 en 4
Slide 33 - Tekstslide
Huiswerk
Afmaken
Grammatica H1 - Woordsoorten
1.1 - Werkwoorden
Opdracht 1, 2, 3 en 4
Tijdens de volgende les:
18 mei 2021: Grammatica 1.2 - Naamwoorden en lidwoorden
Uitleg PO Vlog
Slide 34 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Theorie werkwoordspelling klas 2
Januari 2023
- Les met
11 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2
1.1 Werkwoorden
September 2023
- Les met
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
1.1 Werkwoorden
April 2023
- Les met
18 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Spelling de infinitief en het voltooid deelwoord
Juni 2019
- Les met
24 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Herkennen werkwoordsvormen
September 2020
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mei 2022
- Les met
44 slides
Taal
Primary Education
Theorie +opdrachten werkwoordspelling klas 1+2
September 2020
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
ww-spelling TOT NU TOE: PV TT / PV VT / VD / VD BN / OD
November 2023
- Les met
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1,3